In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen de curator van Driven Bull BV, die in faillissement verkeert. De appellanten hebben een overeenkomst van opdracht gesloten met de geïntimeerde, die hen zou bijstaan bij het verkrijgen van een hypothecaire lening. De overeenkomst bevatte bepalingen over de vergoeding die de appellanten verschuldigd waren, zelfs als zij de opdracht introkken. De appellanten hebben een offerte ontvangen, maar deze niet ondertekend en teruggestuurd. De curator heeft vervolgens een factuur gestuurd voor de bemiddelingsprovisie, die door de appellanten niet is betaald. De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen, waarop de appellanten in hoger beroep zijn gegaan.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze in het vonnis van de rechtbank zijn beschreven. De appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de offerte niet geaccepteerd kon worden vanwege een minimale overschrijding van het aflossingsvrije gedeelte. Het hof heeft overwogen dat de appellanten de kans hebben ontnomen aan de geïntimeerde om een hypothecaire lening voor hen af te sluiten door de offerte niet te retourneren. Het hof concludeert dat de appellanten de vergoeding op grond van de overeenkomst verschuldigd zijn, omdat de situatie waarin geen vergoeding verschuldigd zou zijn, zich hier niet voordoet.
De slotsom is dat het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigt en de appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeelt. Dit arrest is gewezen door een drie leden tellende kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en is openbaar uitgesproken op 21 mei 2013.