Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in eerste aanleg
21 januari 2009, 22 juli 2009, 20 januari 2010 en 19 januari 2011 die de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen Proximedia als gedaagde tevens eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser tevens verweerder in reconventie heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
20 januari 2010 het beroep van [geïntimeerde] op de reflexwerking van de Colportagewet, op dwaling en op wanprestatie afgewezen. De door [geïntimeerde] op 17 juni 2008 nog afgegeven zogenaamde referentiebrief, waarin hij verklaarde tevreden te zijn over de door Proximedia verleende diensten, speelde in die beoordeling een belangrijke rol. In verband met het gesteld onredelijk bezwarende karakter van artikel 7.1 van de overeenkomst heeft de kantonrechter als voldoende vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] op het moment dat de overeenkomst werd gesloten materieel niet of nauwelijks van een consument was te onderscheiden en dat hem via de open norm de bescherming toekwam van artikel 6:237 onder i BW. Proximedia werd in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat een vergoeding bij tussentijdse beëindiging van 60% van de resterende maandelijkse termijnen een redelijke vergoeding is. Proximedia heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door producties in het geding te brengen en getuigen te doen horen. In het eindvonnis van 19 januari 2011 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Proximedia niet heeft aangetoond dat een vergoeding van 60% van de resterende maandtermijnen bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst een redelijke vergoeding is voor door haar geleden verlies of gederfde winst. Daarvoor is van belang dat zij volgens de kantonrechter geen onderscheid maakt wat betreft het moment van tussentijdse beëindiging. Voorts acht de kantonrechter de toerekening van kosten niet redelijk. De kostprijs voor Proximedia zal volgens de berekening van de kantonrechter ten hoogste 45 (en geen 60) % van de maandelijkse termijnen bedragen. De kantonrechter heeft het in artikel 7.1 van de overeenkomst opgenomen beding, als onredelijk bezwarend, gedeeltelijk, namelijk wat betreft de door [geïntimeerde] verschuldigde vergoeding, vernietigd. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie en van Proximedia in reconventie afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
Artikel 7.1 van de overeenkomst geeft de abonnee de mogelijkheid ‘te besluiten de Overeenkomst te ontbinden’ mits hij de vermelde vergoeding betaalt. Dit beding is redelijkerwijs niet anders op te vatten dan dat daarin voor de abonnee in de bevoegdheid tot eenzijdige, tussentijdse beëindiging van de overeenkomst is voorzien. Gebruikmaking van die mogelijkheid kan dan als zodanig geen contractbreuk vormen in de zin van een tekortkoming in de nakoming, zoals door Proximedia wordt gesteld. Dat wordt niet anders doordat verderop in de bepaling wordt gesproken over ‘andere gevallen van vervroegde contractbreuk’, ook al zouden deze woorden op grond van een strikt taalkundige uitleg een aanwijzing kunnen vormen voor de visie van Proximedia. Omdat de bepaling de bedoelde bevoegdheid toekent en gebruikmaking daarvan dus niet is aan te merken als tekortkoming van de abonnee in de nakoming, terwijl deze ook geen tekortkoming van Proximedia zelf vereist, is de duiding van de desbetreffende bevoegdheid als tussentijdse opzeggingsmogelijkheid ook naar het oordeel van het hof op zijn plaats.
.Artikel 7:408 lid 1 BW gaat ervan uit dat de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen.
Als niet bestreden staat vast dat [geïntimeerde], ten tijde van de tussentijdse beëindiging van de overeenkomst op 19 september 2008, naast het eenmalig bedrag aan dossierkosten van
€ 90,--, twintig maandtermijnen van € 201,11 had voldaan. Volgens het in artikel 7.1 van de overeenkomst bepaalde heeft Proximedia ten opzichte van hem nog recht op
28 maandtermijnen, derhalve op € 3.378,65. Nu het hof naar aanleiding van grief IV heeft overwogen dat de vergoeding niet als onredelijk bezwarend is aan te merken, volgt daaruit reeds dat de billijkheid de matiging van die vergoeding niet klaarblijkelijk vereist. Het hof overwoog hiervoor onder 4.9 overigens al, dat de vooraf bepaalde vergoeding niet als een boetebeding is aan te merken. Voor de overige maandtermijnen (Proximedia vorderde een vergoeding over 40 termijnen, naast drie achterstallige termijnen) dient de vordering van Proximedia te worden afgewezen. Bedoeld bedrag is volgens de overeenkomst te vermeerderen met de door Proximedia gevorderde en door [geïntimeerde] niet betwiste contractuele rente vanaf de dag waarop Proximedia haar eis in reconventie heeft ingesteld (24 december 2008). De door [geïntimeerde] wel betwiste vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal het hof afwijzen, nu Proximedia, zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert, op geen enkele wijze heeft toegelicht dat werkzaamheden zijn verricht die voor zodanige vergoeding in aanmerking komen.