Uitspraak
[appellant],
[de uitgeverij],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling in het principaal en incidenteel hoger beroep
grief 1in het principaal en de
grieven I en IIin het incidenteel hoger beroep). Het hof zal hierna, met inachtneming van deze grieven, de feiten, voor zover van belang, opnieuw vast stellen.
20 november 2003 is het volgende opgenomen:
Hoofdauteurs
EUR 470.763,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen, eenmalig of periodiek te betalen bedrag, ten vergoeding van de door hem uitgevoerde werkzaamheden met betrekking tot het Geobas4 project. Hij heeft de rechtbank ten slotte verzocht iv) [de uitgeverij] te veroordelen tot vergoeding van de hem gemaakte kosten van rechtsbijstand en in de volledige kosten van het geding.
Grief 2slaagt derhalve.
LJN: AK 4481,
NJ2008,41).
LJN: BG1680,
NJ2011, 4).
LJN: AG4158). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en komt het steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2004, NJ 2005, 493, volgt dat in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context van het contract als geheel, bij de uitleg vaak wel van groot belang zijn.
grief 3gegrond. Of dat [appellant] kan baten, zal hierna blijken.
e-mailbericht van [A] aan [B] (zie hiervoor 3.1.6) volgt dat de verdeling van het honorarium voor de conceptontwikkeling (te weten 1% over de netto-omzet) aan de conceptontwikkelaars zelf is overgelaten. Uit artikel 11 van de auteurscontracten volgt dat het voor de lesauteurs beschikbare percentage onder hen wordt verdeeld op basis van een puntenverdeling per leerjaar. In artikel 10.2 van de auteurscontracten zijn de precieze honorariumpercentages opgenomen voor het leerlingenboek, werkboek, kopieermap en handleiding. [appellant] en [de uitgeverij] zijn wat betreft de bijdrage van [appellant] aan voornoemde onderdelen een afwijkend honorarium overeengekomen. Dit volgt uit het e-mailbericht van [A] aan [appellant] van 4 april 2005 (zie hiervoor onder 3.1.16).
grief 7in het principaal hoger beroep komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de door hem verrichte werkzaamheden met betrekking tot de ontwikkeling van het concept op 0,5% moet worden gewaardeerd.
grief 8in het principaal hoger beroep). [appellant] stelt dat hij recht heeft op 0,75% van netto-omzet van de gehele editie van Geobas4. Daartoe voert hij aan dat [de uitgeverij] het aan [appellant] en [B] overgelaten om het beschikbare percentage van 1% onderling te verdelen. Dit is door [A] aan [B] bevestigd in zijn e-mailbericht van 5 november 2003. [appellant] en [B] zijn overeengekomen dat 75% van het gereserveerde honorarium van 1% aan hem zou toekomen, aldus nog steeds [appellant]. Ter ondersteuning van zijn stelling verwijst [appellant] naar de verklaring van [B] die als productie 2 bij de memorie van grieven is overgelegd.
24 september 2007 verklaard dat zij met [appellant] met betrekking tot de conceptontwikkeling een taakverdeling is overeengekomen van 1:3, dus eenvierde deel voor [B] en drievierde deel voor [appellant]. Dit betekent dat [appellant] recht heeft op 0,75% van de verkoop van de totale leergang (dus onderbouw en bovenbouw). Uit de door [appellant] overlegde voorbeeldberekeningen (producties 8 en 9 bij memorie van grieven) volgt verder dat het beschikbare honorarium wordt berekend over het totaal aantal verkochte boeken van de gehele editie Geobas4 per leerjaar, waaronder dus ook de topografieboekjes (zie ook punt 32 van en productie 10 bij de memorie van grieven) waaruit volgt dat het onderdeel topografie uiteindelijk wel onderdeel uitmaakte van het concept.
grieven V en VIIIin het incidenteel hoger beroep falen om die reden.
grief VIin het incidenteel hoger beroep gericht.
4 april 2005. Uit het puntensysteem blijkt dat 8% van de beschikbare 10% is bestemd voor de lesauteurs. Volgens [de uitgeverij] heeft [appellant] als lesauteur recht op 2/9 van 8% van de netto-omzet van leerlingenboek 5.
grieven VII en VIIIin het incidenteel hoger beroep er tevens over dat de rechtbank de berekening van de te verwachten omzet van [appellant] heeft overgenomen. [appellant] is in zijn berekening volgens [de uitgeverij] uitgegaan van een onrealistisch gebruikersaandeel van 25%, onjuist gemiddeld aantal leerlingen en onjuist percentage heraanschaf.
Grieven IIIen
IXin het incidenteel hoger beroep klaagt [de uitgeverij] erover dat de rechtbank in haar overweging met betrekking tot de proceskosten niet voldoende rekenschap heeft gegeven ter zake van de toepasselijkheid van artikel 1019h Rv. op de afgewezen auteursrechtelijke vorderingen.
grieven 4, 5 en 6in het principaal hoger beroep behoeven gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen afzonderlijke behandeling meer.
4.Slotsom
5.De beslissing
;
mr. R.E. Weeninghiertoe benoemd tot raadsheer commissaris;