In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht met betrekking tot een aanslag hondenbelasting voor het jaar 2012. De belanghebbenden, [Z] en [D], hebben bezwaar aangetekend tegen de aanslag, die ten onrechte op naam van [Z] was gesteld, terwijl [D] de houder van de hond was. De heffingsambtenaar van de gemeente Eemnes heeft het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag herroepen, maar heeft geen beslissing genomen over de vergoeding van proceskosten. De belanghebbenden hebben vervolgens beroep ingesteld omdat zij recht dachten te hebben op een proceskostenvergoeding.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 2 juli 2013 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onrechtmatig had gehandeld door de aanslag op naam van [Z] op te leggen, terwijl hij op de hoogte was van de juiste houder. Het Hof stelde vast dat de belanghebbenden recht hadden op vergoeding van de proceskosten die zij in bezwaar hadden gemaakt. De heffingsambtenaar had bij de uitspraak op bezwaar moeten beslissen over de proceskostenvergoeding, wat hij niet had gedaan. Dit gaf de belanghebbenden het recht om beroep aan te tekenen.
Het Hof heeft de hoogte van de proceskostenvergoeding vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof oordeelde dat de zaak als zeer licht moest worden aangemerkt, wat leidde tot een wegingsfactor van 0,25. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 530,75, inclusief griffierechten. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en griffierechten aan de belanghebbenden.