ECLI:NL:GHARL:2013:5058

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
WAHV 200.111.338
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van administratieve sanctie op basis van financiële situatie van de betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Roermond. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 100,- die was opgelegd wegens het niet dragen van een autogordel op 10 maart 2011. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene ontkende de gedraging en voerde aan dat zij niet in staat was de boete te betalen vanwege haar financiële situatie. Het hof heeft de zaak behandeld op 26 juni 2013, waarbij de betrokkene aanwezig was en de advocaat-generaal, mr. M. Heida, als gemachtigde optrad.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in een moeilijke financiële situatie verkeert, waaronder detentie en hoge schulden. De betrokkene heeft geen inkomen en is dakloos. Het hof oordeelt dat de financiële situatie van de betrokkene een relevante omstandigheid is die aanleiding geeft om de opgelegde sanctie te matigen. Op basis van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) heeft het hof de sanctie verlaagd van € 100,- naar € 20,-. Tevens heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de proceskosten van de betrokkene vergoed, ter hoogte van € 61,62.

De uitspraak benadrukt het belang van de financiële situatie van de betrokkene in het kader van de oplegging van administratieve sancties en de mogelijkheid tot matiging daarvan. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de sanctie aangepast, waarbij het ook rekening heeft gehouden met de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.111.338
10 juli 2013
CJIB 151587425
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Roermond
van 4 juli 2012
Betreffende
[naam betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
postadres te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Roermond genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 6 december 2012 is nog een brief van de betrokkene ontvangen. Hierin verzoekt de betrokkene nogmaals om een behandeling ter zitting.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 juni 2013. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. M. Heida.

Beoordeling

1.
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 100,- opgelegd ter zake van “in een motorvoertuig voorin geen autogordel gebruiken”, welke gedraging zou zijn verricht op 10 maart 2011 om 16.45 uur op de Groenewoudlaan te Weert met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2.
De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht; het was een regenachtige dag en de verbalisant heeft het echt niet goed gezien. De betrokkene vermoedt dat de verbalisant slechts op bonnenjacht was met haar als prooi. Voorts ziet de betrokkene niet in hoe de boete betaald moet worden, gelet op haar geringe financiële draagkracht.
3.
In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4.
De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in:
“Gedragingsgegevens: de gordel hing ongebruikt langs de deurstijl.”
5.
Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Nu de betrokkene, anders dan de ontkenning dat zij de haar verweten gedraging heeft verricht, geen voor haar zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
6.
Met betrekking tot het beroep van de betrokkene op haar financiële situatie overweegt het hof dat op grond van artikel 2, derde lid, van de WAHV de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Voor de onderhavige gedraging bedraagt de hoogte van de sanctie € 100,-.
7.
Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de WAHV bepaalt, voor zover hier van belang, dat beroep kan worden ingesteld terzake dat de officier van justitie, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de sanctie had moeten vast stellen. Naar het oordeel van het hof kan de financiële situatie van een betrokkene worden beschouwd als omstandigheden waarin de betrokkene verkeert in de zin van deze bepaling.
8.
De betrokkene heeft in het kader van de behandeling van haar beroep bij de kantonrechter tegen de beslissing van de officier van justitie en in hoger beroep haar financiële situatie uiteengezet. Zij heeft daartoe ook stukken overgelegd. Na de pleegdatum is betrokkene gedetineerd geweest. Eerst recent is zij weer op vrije voeten gekomen. De betrokkene is volledig afgekeurd en kan niet werken. De betrokkene heeft geen inkomen; ze kan geen uitkering krijgen omdat er sprake is van vermogen in de vorm van onroerend goed, echter daarop is in verband met hoge schulden executoriaal beslag gelegd. De betrokkene is dakloos en verblijft wisselend bij kennissen of kampeert, als het weer dat toelaat, in het vrije veld. Een zwerversuitkering wil ze niet aanvragen omdat ze dan aan de voorwaarde van de gemeentelijke nachtopvang moet voldoen. Voor haar als vrouw vindt ze dat niet geschikt. Ze krijgt voedsel van familie en kennissen. Voor (andere) noodzakelijke uitgaven leent ze geld van hen. De reclassering begeleidt de betrokkene na haar detentie en verwacht op afzienbare termijn geen verbetering in haar situatie te kunnen bewerkstelligen. Van de zijde van de advocaat-generaal is een en ander niet betwist.
9.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter, in de door de betrokkene destijds aangevoerde omstandigheden (te weten: de detentie van de betrokkene, de hoge schulden en de gelegde executoriale beslagen op het vermogen) aanleiding heeft gezien het bedrag van de te stellen zekerheid op nihil te stellen.
10.
Het hof acht hetgeen de betrokkene omtrent haar financiële situatie naar voren heeft gebracht aannemelijk. Deze omstandigheden brengen, naar het oordeel van het hof, mee dat de betrokkene niet in staat moet worden geacht om de opgelegde administratieve sanctie binnen afzienbare tijd, dat wil zeggen voor het moment dat zij, na het onherroepelijk worden van de sanctie, met de wettelijke verhogingen wordt geconfronteerd, geheel te voldoen.
11.
Gelet hierop komt het hof tot het oordeel dat, op de voet van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, WAHV, aanleiding bestaat om het bedrag van de sanctie lager vast te stellen en wel op een bedrag van € 20,-. Een en ander brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd en, met gedeeltelijke gegrond verklaring van het beroep, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking moeten worden gewijzigd.
12.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding voor vergoeding van de proceskosten van de betrokkene. Het betreft hier de reiskosten van de betrokkene ten behoeve van het bijwonen dan de zittingen van het hof en van de kantonrechter (te Roermond). Deze kosten worden ingevolge het toepasselijke artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge dat artikel wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. In dit geval komt dat neer op een bedrag van € 61,62, zijnde € 13,42 (Evertsoord - Roermond v.v. per bus) + € 48,20 (Venray - Leeuwarden v.v. per trein).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
wijzigt, met vernietiging van de beslissing van de officier van justitie in zoverre, het bedrag van de sanctie in de beslissing van de officier van justitie en in de inleidende beschikking in € 20,-;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 61,62.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.