In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van een kantoorpand te Zwolle, dat in het geding was tussen de heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle en [X BV]. De heffingsambtenaar had de waarde van het pand vastgesteld op € 18.945.000, wat leidde tot een onroerende-zaakbelasting (OZB) van € 47.608,79. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 18.410.000, maar de rechtbank Zwolle-Lelystad verlaagde deze verder tot € 16.592.700. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, terwijl belanghebbende incidenteel hoger beroep instelde om de waarde verder te verlagen naar € 14.500.000.
Tijdens de zitting op 4 juni 2013 werd de zaak behandeld, waarbij de heffingsambtenaar niet aanwezig was. Het Hof oordeelde dat de waarde van het object moest worden bepaald op basis van de prijs die de meestbiedende koper zou betalen, rekening houdend met de verhuurde staat van het pand. Het Hof concludeerde dat de door belanghebbende betaalde prijs van € 18.600.000 in beginsel overeenkomt met de waarde in het economische verkeer, en dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de vastgestelde waarde te hoog was.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2010 niet te hoog was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar werd ongegrond verklaard. De kosten voor de procesvoering werden niet toegewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ en de rol van taxatierapporten in het proces.