ECLI:NL:GHARL:2013:5257

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
KS 24-001923-10 17-7-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en poging tot doodslag bij winkelcentrum in Assen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte was betrokken bij een gewelddadig voorval dat plaatsvond op 7 mei 2010 in een winkelcentrum in Assen, waarbij openlijk geweld werd gepleegd tegen meerdere slachtoffers. Het hof achtte bewezen dat de verdachte een van de slachtoffers, [slachtoffer1], meermalen in de rug heeft gestoken met een mes, wat als poging tot doodslag werd gekwalificeerd. Het hof oordeelde dat de poging tot doodslag vooral onderdeel uitmaakte van het over en weer gepleegde geweld en dat de strafmaat daarom meer in lijn moest zijn met zaken van openlijk geweld dan met die van poging tot doodslag. De verdachte en de officier van justitie hadden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte was vrijgesproken van een derde feit. Het hof verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor dit feit, omdat er geen grieven waren ingediend. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover aan zijn oordeel onderworpen en deed opnieuw recht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], tot schadevergoeding van € 250,- toegewezen. Het hof overwoog dat de gewelddadige feiten een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers vormden en gevoelens van onveiligheid bij het winkelend publiek hadden opgewekt. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-001923-10
Uitspraak d.d.: 17 juli 2013
TEGENSPRAAK
(Promis)

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 27 juli 2010 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1989],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juli 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, en veroordeling ter zake van deze feiten tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De vordering strekt voorts tot toewijzing van de vordering van benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 250,- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.W. Knottenbelt, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep, nu het openbaar ministerie geen schriftuur, houdende grieven tegen de vrijspraak door de eerste rechter ter zake van dit feit heeft ingediend en het hof ook overigens geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van dit feit noodzakelijk maken. Het hof zal daarom toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, kan ook verdachte daarin niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2010 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van
het/die door verdachte voorgenomen misdrijf/misdrijven om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer1]
en/of [benadeelde] van het leven te beroven,
met dat opzet heeft verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer1]
- vastgehouden en/of naar de grond gewerkt en/of op de grond gehouden en/of
een mes op de keel gezet, althans voor/tegen de keel gehouden en/of tegen het
hoofd getrapt/geschopt en/of
- meermalen, met een mes, althans met een scherp voorwerp in de rug, althans
in het lichaam gestoken,
en/of
met dat opzet heeft hij, verdachte en/of zijn mededader die [benadeelde],
meermalen, met een mes, althans een scherp voorwerp in de rug, althans in het
lichaam gestoken,
terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet zijn voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 07 mei 2010 in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen,
op of aan de openbare weg, [straat], in elk geval op of aan een openbare
weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of
[benadeelde],
welk geweld (voor [slachtoffer1]) bestond uit het steken met een mes, althans
een scherp voorwerp in de rug en/of in het lichaam van die [slachtoffer1] en/of
het trappen/schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer1]
en/of stompen/slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam,
waarbij hij, verdachte die [slachtoffer1] meermalen in de rug en/of in het
lichaam heeft gestoken en/of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft
getrapt/geschopt en/of in het gezicht/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam
gestompt/geslagen
en/of
welk geweld (voor [benadeelde]) bestond uit het meermalen, slaan met een
paraplu, althans met een hard voorwerp op het lichaam van [benadeelde] en/of
het meermalen, met een mes, althans een scherp voorwerp steken in de rug en/of
in de arm/hand en/of in het lichaam van [benadeelde] en/of stompen/slaan in
het gezicht/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam,
waarbij hij, verdachte meermalen, met kracht, met een paraplu, althans met een
hard voorwerp op het lichaam van [benadeelde] heeft geslagen en/of meermalen,
met een mes, althans met een scherp voorwerp in de rug en/of in de arm/hand
en/of in het lichaam heeft gestoken en/of in het gezicht/tegen het hoofd en/of
tegen het lichaam gestompt/geslagen
en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel althans enig
lichamelijk letsel voor die beiden [benadeelde en slachtoffer1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2010 in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen,
op of aan de openbare weg, [straat], in elk geval op of aan een openbare
weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer2],
welk geweld bestond uit het vastpakken van/duwen tegen die [slachtoffer2] en het
trappen/schoppen naar die [slachtoffer2] (terwijl deze op de grond ligt) en/of het
steken met een mes, althans een scherp voorwerp in de hand van die [slachtoffer2],
waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer2] heeft getrapt/geschopt en/of gestoken
en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig
lichamelijk letsel voor die [slachtoffer2] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
hij op of omstreeks 07 mei 2010 in de gemeente [gemeente]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]) tegen het lichaam
heeft getrapt/geschopt en/of met een mes, althans met een scherp voorwerp (in
de hand/arm) heeft gestoken,
waardoor voornoemde [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Partiële vrijspraak feit 2

In het onder 2 ten laste gelegde wordt verdachte onder meer (als strafverhogend bestanddeel) verweten [slachtoffer2] in de hand, dan wel arm te hebben gestoken.
[slachtoffer2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij drie keer iets over zijn hand voelde en vervolgens bloed op zijn hand zag. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige1]. Zij heeft niet waargenomen dat er gestoken werd, maar heeft wel iemand horen schreeuwen: 'Mijn hand, mijn hand.' De hand van deze persoon bloedde aanzienlijk. Het hof acht aannemelijk dat [getuige1] met deze persoon [slachtoffer2] bedoelt. Uit het vorderingsformulier van de benadeelde partij [slachtoffer2] blijkt voorts dat deze maar liefst achttien hechtingen in zijn hand heeft moeten krijgen.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat [slachtoffer2] in zijn hand is gestoken.
De volgende vraag is of het verdachte is geweest die deze verwonding heeft toegebracht.
Uit de verklaringen van [slachtoffer2] en [getuige1] en ook overigens kan echter niet met voldoende mate van zekerheid worden afgeleid wie [slachtoffer2] gestoken heeft.
Op grond van het voorgaande kan niet bewezen worden dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer2] in de hand dan wel arm heeft gestoken. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Verdachte heeft ontkend met een mes gestoken te hebben. Er zijn echter meer dan voldoende bewijsmiddelen waaruit overtuigend volgt dat het wel degelijk verdachte is geweest die een mes heeft gehanteerd en [slachtoffer1] daarmee gestoken heeft. Die bewijsmiddelen zullen worden opgenomen in een aanvulling op dit arrest indien beroep in cassatie wordt ingesteld.
Het onder 1 ten laste gelegde handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood van [slachtoffer1].
Het is een feit van algemene bekendheid dat de rug, waar zich vitale organen bevinden, een kwetsbaar deel van het lichaam is. Indien in de rug wordt gestoken, bestaat de aanmerkelijke kans dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. Verdachte moet geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer1] zou kunnen overlijden.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van de dood.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 mei 2010 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] meermalen met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 7 mei 2010 in de gemeente [gemeente] met een ander, op of aan de openbare weg, [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en
[benadeelde],
welk geweld bestond uit het trappen/schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer1]
en
welk geweld bestond uit het meermalen slaan met een paraplu op het lichaam van [benadeelde],
waarbij hij, verdachte meermalen, met kracht, met een paraplu, op het lichaam van [benadeelde] heeft geslagen;
2.
primair
hij op 7 mei 2010 in de gemeente [gemeente] met een ander, op of aan de openbare weg, [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer2],
welk geweld bestond uit het trappen/schoppen naar die [slachtoffer2] (terwijl deze op de grond lag).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging voorkomende taal- en schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Door en namens verdachte is ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel dat er sprake is van noodweerexces.
Ter onderbouwing is aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachte hebben moeten vechten om zich te verdedigen tegen een overmacht van Molukse jongens die van twee kanten op hen afkwamen, waardoor zij werden ingesloten en geen kant meer op konden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt vast dat de komst van de groep Molukse jongens weliswaar aanleiding is geweest voor de daaropvolgende confrontatie, maar dat die confrontatie vervolgens van beide kanten is gezocht. Het hof stelt dit vast op grond van de verklaring van [getuige2], die heeft verklaard dat verdachte op enig moment een van de jongens uit de Molukse groep onder controle hield en tegen hem zei: 'Waar is jouw broer?', aldus de verdere confrontatie eerder uitlokkend dan beëindigend.
Het hof acht aannemelijk geworden dat de confrontatie kennelijk niet onwelkom was en dat verdachte en zijn medeverdachte er zich met overgave in hebben gestort. Dat verdachte zich in een situatie bevond waarin zijn handelen noodzakelijk was, ter verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, is niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het beroep op noodweer. Het hof verwerpt, nu er voor verdachte op geen enkel moment sprake is geweest van een noodweersituatie, eveneens het (niet nader onderbouwde) beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 7 mei 2010 is het bij winkelcentrum [winkelcentrum] in [gemeente] - op een tijdstip waarop winkelend publiek in het winkelcentrum aanwezig was - uitgelopen op een conflict tussen verdachte en zijn medeverdachte en een groep Molukse jongeren.
De oorsprong van dit conflict ligt in het feit dat verdachte op Koninginnedag 2010 - vermoedelijk - drinkwaar van [slachtoffer1] over zijn kleding had gekregen. Verdachte voelde zich hierdoor respectloos behandeld. Verdachte heeft [slachtoffer1] op 7 mei 2010 in het winkelcentrum hierop aangesproken. [slachtoffer1] voelde zich op zijn beurt respectloos behandeld. Een en ander resulteerde in een ruzie tussen de groepen.
De ruziënde groepen zijn in [winkelcentrum] door een beveiliger uit elkaar gehaald en het winkelcentrum uitgestuurd. Buiten het winkelcentrum gingen de groepen elkaar (opnieuw) te lijf. De situatie is vrijwel meteen geëscaleerd en van beide zijden is geweld gebruikt.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben door hun gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer1], [benadeelde] en [slachtoffer2]. Daarnaast hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij het winkelend publiek dat hier ongewild getuige van is geweest. Gewelddadige feiten als de onderhavige schokken de rechtsorde en brengen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 mei 2013. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf en/of maatregel is veroordeeld.
Voor feiten als de onderhavige is in beginsel gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats. In het bijzonder geldt dat voor de bewezen verklaarde poging tot doodslag. In dat licht bezien is de vordering van de advocaat-generaal bepaald begrijpelijk te noemen. Het hof volgt de advocaat-generaal echter niet in de hoogte van die vordering omdat het de poging doodslag vooral ziet als onderdeel van het over en weer door alle betrokkenen uitgeoefende geweld. Het sluit om die reden in de straftoemeting meer aan bij hetgeen gebruikelijk is in zaken van openlijk geweld dan bij hetgeen gebruikelijk is in zaken waarin poging tot doodslag aan de orde is.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof stelt vast dat er in de procedure in hoger beroep sprake is van - kort gezegd - 'undue delay' in de zin van artikel 6 EVRM. Na het instellen van het hoger beroep op 6 augustus 2010 tot aan de uitspraak van het hof zijn 2 jaren en ruim 11 maanden verstreken.
Dit brengt mee dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met één maand en derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden zal opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is van de zijde van verdachte niet voldoende weersproken. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 17 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.