Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
De Kabels,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 26 maart 2013
- het proces-verbaal van comparitie in plaats van pleidooi met de daarin vermelde nagekomen stukken, en
- de hiervoor genoemde aktes van partijen,
2.De feiten
3.De vordering en beoordeling daarvan in eerste aanleg
4.De bespreking van de grieven
LJN:BZ4163). Een zodanige uitzondering, te vinden in eerdere uitspraken van de Hoge Raad (HR 20 juni 2008,
LJN:BC4959 en HR 19 juni 2009,
LJN:BI8771) doet zich hier niet voor.
- a) [werkgever van appellant] vroeg hem om onder dezelfde voorwaarden bij De Kabels te komen werken. [werkgever van appellant] kende zijn arbeidsvoorwaarden. Daarom mocht hij, [appellant], er bij zijn indiensttreding bij De Kabels van uitgaan dat zijn arbeidsvoorwaarden ongewijzigd zouden blijven, dus inclusief pensioentoezegging. Daaraan doet niet af dat in de aanstellingsbrief staat, dat verdere afspraken in een arbeidsovereenkomst zouden worden vastgelegd en dat dit niet is gebeurd. Zijn salaris en het aantal vakantiedagen bleven immers gelijk.
- b) Er is sprake van een voordurend dienstverband vanaf 1 juni 1990 tot 4 april 2011: hij heeft in die periode aaneengesloten voor (vennootschappen van) [werkgever van appellant] gewerkt. Onjuist is dat [werkgever van appellant] Traditions B.V. vanaf 1 januari 1999 volledig los stond van [werkgever van appellant]. Nadat [werkgever van appellant] en [betrokkene] waren gescheiden, werkte hij indirect voor [werkgever van appellant]. In feite was ondanks indiensttreding bij De Kabels sprake van een voortgezet dienstverband bij [werkgever van appellant]. [appellant] verwijst naar twee uitspraken van kantonrechters in andere zaken waarbij hij was betrokken (te weten een kort geding omtrent aanvulling van loon bij ziekte tot 100% en een ontbindingsprocedure) waarin een voortdurend dienstverband is aangenomen.
- c) [werkgever van appellant] heeft zelf ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat hij met [appellant] heeft gesproken over een pensioenregeling: het was de bedoeling dat, als het goed zou gaan met De Kabels, bepaalde dingen zoals pensioen zouden worden geregeld. Er is dus een pensioentoezegging en [appellant] mocht erop vertrouwen dat zijn pensioen binnen afzienbare tijd na indiensttreding bij De Kabels zou worden geregeld.
- d) Argumenten die de kantonrechter voor afwijzing van zijn vordering ontleent aan art. 7 leden 1 en 4 van de Pensioenwet gaan niet op, omdat deze wet op 1 september 2000 nog niet van kracht was. De geldende Pensioen- en spaarfondsenwet kende geen vormvereiste.
- e) [werkgever van appellant] heeft zich in de, onder 4.3 sub b vermelde, kort gedingprocedure verweerd door te stellen dat zijn onderneming in hoofdzaak de groothandelsfunctie uitoefent en de toenmalige gemachtigde van De Kabels heeft ter ondersteuning van het standpunt dat die CAO gold, premienota's overgelegd waaruit blijkt van afdracht aan de Stichting Kollektieve belangen voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen (hierna: de Stichting) tot en met december 2005.
- f) De CAO verplicht niet tot deelname aan de bedrijfstakpensioenregeling. Daarom kon de kantonrechter niet uit het feit dat De Kabels geen premie afdroeg aan dit bedrijfstakpensioenfonds afleiden, dat de CAO niet van toepassing is op zijn arbeidsovereenkomst.
- g) De kantonrechter mocht uit het feit dat er geen nadere arbeidsovereenkomst is opgemaakt niet afleiden dat er geen CAO van toepassing was. [werkgever van appellant] heeft immers altijd deze CAO toegepast.
- h) [appellant] mocht erop vertrouwen dat zijn pensioentoezegging vanuit het verleden zou worden voortgezet, doch in ieder geval voor zover deze overeenkomt met de pensioenregeling als opgenomen in de CAO.