ECLI:NL:GHARL:2013:5442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
CR 200.121.835-01 18-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en omgangsregeling van een minderjarige; vervangende toestemming voor onderzoek en behandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind] en de omgangsregeling tussen de ouders. De moeder, appellante, verzocht om de hoofdverblijfplaats van [kind] te wijzigen van de vader naar haar, en om vervangende toestemming voor observatie en behandeling van [kind] door een kindertherapeute. De rechtbank Almelo had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ondertoezichtstelling van [kind] en de eerdere omgangsregeling. Het hof oordeelde dat de vader niet ernstig tekortschiet in de verzorging en opvoeding van [kind] en dat er onvoldoende zwaarwegende belangen zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De moeder had aangevoerd dat de vader drankmisbruik vertoonde en geweld had gepleegd in het bijzijn van [kind], maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De omgangsregeling werd vastgesteld op één middag per vier weken, waarbij de gezinsvoogd betrokken is. De verzoeken van de moeder voor observatie en behandeling van [kind] werden afgewezen, evenals het verzoek voor vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten van het geding draagt.

Uitspraak

Beschikking d.d. 18 juli 2013
Zaaknummer 200.121.835
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Arnhem
Beschikkingin de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. L.V.S. Cassese, kantoorhoudende te Almelo,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de vader.
Belanghebbende:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,

kantoorhoudende te Hengelo,
hierna te noemen:
BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 14 november 2012 (zaaknummers: 129218 FA RK 12-638 en 129221 FA RK 12-639) heeft de rechtbank Almelo de volgende verzoeken van de moeder met betrekking tot de minderjarige [kind], geboren [in 2008] (hierna: [kind]), afgewezen:
  • wijziging van de hoofdverblijfplaats;
  • vervangende toestemming voor onderzoek, observatie en behandeling van [kind] door een kindertherapeute;
  • vervangende toestemming voor de aanvraag en afgifte van een paspoort voor [kind];
  • veroordeling van de vader tot nakoming van de omgangsregeling, waarbij de gezinsvoogd [kind] haalt en brengt, onder verbeurte van een dwangsom.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 12 februari 2013, heeft de moeder verzocht de beschikking van 14 november 2012 zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden te vernietigen waar het betreft de afwijzingen van haar verzoeken en opnieuw beslissende:
I
primair:
de bij beschikking van de rechtbank van 29 juni 2010 vastgestelde hoofdverblijfplaats van [kind] in die zin te wijzigen dat de hoofdverblijfplaats van [kind] met onmiddellijke ingang bij de moeder zal zijn, alsmede een zodanige omgangsregeling tussen de vader en [kind] vast te stellen als het hof juist acht, dan wel een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) te laten verrichten ter beantwoording van de vraag welke hoofdverblijfplaats en omgangsregeling thans in het belang zijn van [kind], gezien de gewijzigde omstandigheden;
subsidiair:
een reguliere omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en [kind], inhoudende dat [kind] in de oneven weken van vrijdag 18.00 uur na het eten tot zondag 18.00 uur na het eten, alsmede gedurende de helft van de feestdagen en schoolvakanties bij de moeder verblijft, waarbij de gezingsvoogdes zorg draagt voor het halen en brengen van [kind], dan wel waarbij het halen en brengen op een dusdanige wijze wordt geregeld en vastgelegd als het hof juist acht en waarbij de schoolvakanties en feestdagen als volgt worden verdeeld: [kind] verblijft in de oneven jaren gedurende de laatste drie weken van de zomervakantie, de volledige herfstvakantie, de volledige voorjaarsvakantie, de tweede week van de kerstvakantie, op eerste kerstdag, op tweede pinksterdag, op eerste paasdag, op Moederdag, op de verjaardag van de moeder en op oudjaarsdag bij de moeder. In de even jaren verblijft [kind] gedurende de eerste drie weken van de zomervakantie, de volledige herfstvakantie, de volledige voorjaarsvakantie, de eerste week van de kerstvakantie, op tweede kerstdag, op eerste pinksterdag, op tweede paasdag, op Koninginnedag, op Hemelvaartsdag. op Moederdag, op de verjaardag van de moeder en op nieuwjaarsdag bij de moeder;
meer subsidiair:
een zodanige omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en [kind] en het halen en brengen op een dusdanige wijze te regelen en vast te leggen als het hof juist acht en dienaangaande zo nodig onderzoek te laten verrichten door de raad;
II
vervangende toestemming te verlenen voor observatie en indien nodig behandeling van [kind] door een onafhankelijke kindertherapeute in de persoon van mevrouw [kindertherapeute], dan wel een andere onafhankelijke kinderpsychologe, ter beantwoording van de vraag of [kind] vanwege genoemde, in zijn bijzijn, gepleegde zware mishandelingen en drankmisbruik, behandeling nodig heeft door een kinderpsycholoog, om te voorkomen dat [kind] een jeugdtrauma oploopt of er zich bij hem een angststoornis ontwikkelt;
III
vervangende toestemming te verlenen voor onderzoek van [kind] door een onafhankelijke kindertherapeute in de persoon van mevrouw [kindertherapeute], dan wel een andere onafhankelijke kinderpsychologe, naar de uitlatingen van [kind] dat hij niet naar zijn vader wil en dat hij bij zijn moeder wil wonen, ter beantwoording van de vraag welke hoofdverblijfplaats in het belang is van [kind];
IV
vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag en afgifte van een paspoort dan wel een identiteitskaart ten behoeve van [kind].
Een en ander met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 maart 2013, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep van de moeder strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, te verwerpen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld is er van de zijde van de vader geen verweerschrift binnengekomen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 20 juni 2013 is de zaak behandeld (te Zwolle). Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader. Namens BJZ zijn verschenen mevrouw [namens BJZ 1] en de heer [namens BJZ 2]. Namens de raad is - in het kader van zijn adviserende taak - verschenen mevrouw [namens de raad].
De beoordeling
De vaststaande feiten
1.
Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie tussen de vader en de moeder is [kind] geboren. De vader heeft [kind] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind]. Bij beschikking van 1 maart 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Almelo is [kind] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is sindsdien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 9 juli 2012.
2.
[kind] verbleef aanvankelijk bij zijn moeder. Sinds 29 juli 2010 is de hoofdverblijfplaats van [kind] gewijzigd en woont hij bij zijn vader.
3.
Bij verzoekschrift van 25 mei 2012 heeft de moeder verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind], vervangende toestemming voor onderzoek, observatie en behandeling van [kind] door een kindertherapeute, alsmede om vervangende toestemming voor de aanvraag en afgifte van een paspoort voor [kind].
Bij afzonderlijk verzoekschrift van dezelfde datum, 25 mei 2012, heeft de moeder verzocht de vader te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling, waarbij de gezinsvoogd [kind] haalt en brengt, onder verbeurte van een dwangsom.
4.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de kinderrechter beslist als vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.
De overwegingen
De procedure in eerste aanleg
5.
Voor zover de moeder klaagt over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking - in het bijzonder over de overweging van de rechtbank dat de man gemotiveerd verweer heeft gevoerd en over de onvolledigheid van het proces-verbaal - heeft de moeder geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, de moeder heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 14 november 2012 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Bewijsrecht, artikel 149 lid 1 Rv
6.
De moeder heeft in hoger beroep - onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 149 lid 1 Rv - zich op het standpunt gesteld dat de vader alle stellingen die door haar naar voren zijn gebracht en met bewijsstukken zijn onderbouwd, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, hetgeen er volgens de moeder toe moet leiden dat alle verzoeken worden toegewezen.
7.
Het hof volgt de moeder niet in dit standpunt. In zaken als de onderhavige staat het belang van het kind centraal. Het hof neemt dan ook na eigen onderzoek op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting een beslissing die het meest in het belang van het kind wordt geacht.
Onderzoek door de raad
8.
De moeder heeft het hof verzocht de raad onderzoek te laten verrichten ter beantwoording van de vraag welke hoofdverblijfplaats en omgangsregeling thans in het belang zijn van [kind], gezien de gewijzigde omstandigheden. Het hof wijst dit verzoek af. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof zich voldoende ingelicht om een beslissing te nemen omtrent de hoofdverblijfplaats van [kind] en een omgangsregeling. Het hof is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat een onderzoek door de raad in het onderhavige geval van toegevoegde waarde zal zijn.
De hoofdverblijfplaats
9.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de door de moeder in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren op toereikende gronden heeft verworpen, met welke gronden het hof zich, na eigen onderzoek, verenigt en die het hof tot de zijne maakt. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
10.
In beginsel is het in het belang van een kind dat diens gewone verblijfplaats niet meermalen en/of zonder noodzaak wordt gewijzigd. Slechts wanneer zwaarwegende belangen van het kind zich verzetten tegen een langer (hoofd)verblijf bij de betreffende ouder, kan er aanleiding zijn de gewone verblijfplaats te wijzigen. Van zodanige zwaarwegende belangen is met name sprake, wanneer blijkt dat de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft ernstig tekort schiet in de verzorging en opvoeding van dit kind.
11.
Naar het oordeel van het hof is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat de vader ernstig tekort schiet in de verzorging en opvoeding van [kind]. Het hof volgt de moeder niet in haar standpunt dat uit de door haar overgelegde medische stukken blijkt dat [kind] verwaarloosd wordt door de vader. Ook is hof van oordeel dat niet gebleken is dat [kind] belemmerd wordt in zijn ontwikkeling. Met betrekking tot de stelling van de moeder dat [kind] zes nachten per week bij zijn grootouders (vz) slaapt, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de vader de opvoeding van [kind] in hoge mate aan derden, bijvoorbeeld zijn ouders, overlaat noch dat hij niet zelf de hoofdopvoeder is.
12.
De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat gezien de gewijzigde omstandigheden (waaronder - zo stelt de moeder - drankmisbruik en door de vader gepleegd geweld in bijzijn van [kind] en het feit dat de vader de dagelijkse zorg over [kind] niet aankan en/of vervult vanwege zijn werk, het frustreren van de omgangsregeling door de vader, het niet willen meewerken door de vader aan het verkrijgen van een reisdocument voor [kind], het door de vader weigeren overleg te plegen met de moeder over [kind] en het feit dat de moeder [kind] een gezinsleven kan bieden waarbij zij er altijd voor hem is en de door de artsen gediagnosticeerde verwaarlozing door de vader van aandoeningen bij [kind]) op grond waarvan het volgens de moeder in het belang van [kind] is dat zijn hoofdverblijfplaats bij haar wordt bepaald, aangezien zijn belangen en welzijn bij haar het beste gewaarborgd zijn. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden, wat daar ook van zij, niet afdoen aan het bovenstaande oordeel dat niet is gebleken dat de vader ernstig tekortschiet in de verzorging en opvoeding van [kind].
Zorgregeling
13.
Mede gelet op het bepaalde in artikel 1:247 BW heeft naar het oordeel van het hof als uitgangspunt te gelden dat een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Dit uitgangspunt betekent echter niet dat in alle gevallen tot een regeling moet worden gekomen waarbij de beide ouders ieder de helft van de zorg- en opvoedingstaken op zich dienen te nemen. Steeds zal moeten worden beoordeeld welke regeling het meest in het belang van de minderjarige is. Voorts kunnen praktische belemmeringen bestaan voor een dergelijke gelijke verdeling.
14.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Naar aanleiding van een gebeurtenis op 15 april 2012 (waarbij de vader agressie naar de moeder en oma (mz) heeft getoond) en een gebeurtenis op 5 mei 2012 (waarbij [kind] met politie-inzet teruggebracht is bij de vader), heeft de gezinsvoogd de tot dat moment geldende reguliere omgangsregeling beperkt. Sinds eind 2012 vindt er één middag per vier weken omgang plaats tussen de moeder en [kind], vanuit het kantoor van BJZ. In hoger beroep heeft BJZ aangegeven dat deze regeling op dit moment het maximaal haalbare is. De korte contactmomenten met de moeder verlopen goed. De langere contactmomenten verlopen - zo heeft BJZ verklaard - minder goed omdat [kind] volgens de moeder niet terug wil naar zijn vader. Volgens BJZ dient [kind] beschermd te worden tegen de (aanzienlijke) kans dat een langer contactmoment opnieuw niet naar behoren verloopt. BJZ is van mening dat het wederzijds vertrouwen tussen de ouders onderling eerst hersteld dient te zijn, alvorens langere contactmomenten weer aan de orde kunnen komen.
15.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat een reguliere zorgregeling
- zoals door de moeder in hoger beroep verzocht - op dit moment niet aan de orde is. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [kind] dat er thans een beperkte zorgregeling wordt vastgesteld. Het hof merkt hierbij op dat indien de voogd constateert dat er mogelijkheden zijn tot uitbreiding en dat uitbreiding van de regeling in het belang van [kind] is, het de voogd vrijstaat om de regeling uit te breiden. Het hof zal daarom een regeling vaststellen waarbij één middag in de vier weken omgang plaatsvindt tussen de moeder [kind] en de nadere invulling/aanpassing daarvan (zoals voor wat betreft het halen en brengen van [kind], de locatie waar het contactmoment plaatsvindt en de duur ervan) aan de gezinsvoogd in overleg met de ouders overlaten. Deze regeling geldt ook tijdens de vakanties: het hof ziet op dit moment geen aanleiding om voor de vakanties een uitbreiding van de regeling vast te stellen.
Observatie / onderzoek / behandeling van [kind]
16.
Met betrekking tot de verzoeken van de moeder aan het hof om vervangende toestemming te verlenen voor observatie, onderzoek en indien nodig behandeling van [kind] door een onafhankelijke kindertherapeute dan wel een andere onafhankelijke kinderpsychologe, overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen die aanleiding vormen om [kind] te laten onderzoeken. Uit de stukken is gebleken dat de door de moeder geuite zorgsignalen niet worden gedeeld door de professionele instanties die bij [kind] betrokken zijn, waaronder zijn school. Het hof zal de verzoeken van de moeder dan ook afwijzen.
Vervangende toestemming voor aanvraag en afgifte reisdocument
17.
Nu de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vader zal zijn en er een beperkte zorgregeling tussen de moeder en [kind] zal worden vastgesteld, is het hof van oordeel dat de moeder geen, althans onvoldoende belang heeft bij haar verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag en afgifte van een paspoort dan wel een identiteitskaart ten behoeve van [kind]. Het hof zal dit verzoek derhalve tevens afwijzen.
Proceskosten
18.
De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de kosten van de procedure. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte dit verzoek heeft afgewezen en hiertoe heeft overwogen dat de vader en de moeder een relatie hebben gehad en de procedure de verblijfplaats en de omgangsregeling van een minderjarige betreft. Het hof is van oordeel dat de rechtbank het juiste uitgangspunt heeft gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat de kosten van het geding in beide instanties worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Slotsom
19.
Op grond van het voorgaande dient te worden beslist als hierna te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
en daarnaast in hoger beroep beslissende:
stelt tussen de moeder en de minderjarige [kind] een omgangsregeling vast in die zin dat er één middag per vier weken omgang plaatsvindt tussen de moeder en [kind], een en ander in overleg met de gezinsvoogd en de vader in te vullen en aan te passen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en H.J. de Ruijter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 juli 2013 in bijzijn van de griffier.