Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 13.1 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.2, dienden [A] Beheer c.s. binnen twee jaar na het besluit tot verkoop de bebouwing op het perceel voltooid te hebben en in gebruik te hebben genomen, althans voltooid en gebruiksklaar te hebben. Het besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente tot verkoop dateert van
4 juni 2008 en is op 5 juni 2008 aan [A] Beheer c.s. verzonden. Dit betekent dat in juni 2010 de bebouwing van voornoemd perceel, kort gezegd, voltooid moest zijn. Mocht [A] Beheer c.s. deze verplichting niet nakomen, dan verbeuren zij op grond van artikel 13.2 een onmiddellijk opeisbare boete van 10% van de koopsom. Bovendien zijn zij in dat geval verplicht de grond aan de Gemeente terug te leveren tegen een bedrag van 90% van de koopsom die door hen bij de eigendomsoverdracht aan de Gemeente is betaald.
Dat een wijziging van de Algemene Verkoopvoorwaarden wat betreft het tijdstip waarop de bouwplichttermijn begint te lopen heeft plaatsgevonden, brengt niet mee dat deze wijziging met terugwerkende kracht moest worden toegepast op de koopovereenkomst zoals die in 2008 tussen partijen is gesloten. Evenmin is gebleken dat [A] Beheer c.s. er op mochten vertrouwen dat de bouwplichttermijn met inachtneming van deze wijziging op hun koopovereenkomst van toepassing zou zijn.
Voorts is niet betwist dat [A] Beheer c.s. schriftelijk noch mondeling een verzoek tot verlenging van de bouwplichttermijn hebben gedaan en dat de Gemeente schriftelijk noch mondeling enige toezegging hierover heeft gedaan. Evenmin kon, mede gelet op het feit dat [A] Beheer c.s. een professionele contractspartij van de Gemeente is, aan het achterwege blijven van een waarschuwing van de kant van de Gemeente redelijkerwijs door [A] Beheer c.s. het vertrouwen worden ontleend dat de termijn verlengd was of zou worden. Van [A] c.s. kon immers worden verwacht dat zij zelf de bouwplichttermijn zouden bewaken, terwijl in de gegeven omstandigheden niet krachtens geschreven of ongeschreven rechtsregels op de Gemeente hiervoor een waarschuwingsplicht rustte. Derhalve bestaat naar het oordeel van het hof geen grond aan te nemen dat de bouwplichttermijn is verlengd.
Nu vaststaat dat [A] Beheer c.s. in juni 2010 ten tijde van de door hen aangehaalde gesprekken met de Gemeente op 14 en 22 juni 2010 nog niet was begonnen met bouwen, hebben zij niet binnen de geldende termijn voldaan aan de bouwplicht die op grond van artikel 13.1 van de gesloten koopovereenkomst op hen rustte. Derhalve voldeden zij tevens niet aan de (in de Algemene Verkoopvoorwaarden genoemde) voorwaarde dat meer dan 50% van de bebouwing gereed moest zijn om verlenging van de termijn te krijgen. Hiermee wordt in dit verband tevens het beroep van [A] Beheer c.s. op schending door de Gemeente van het vertrouwensbeginsel verworpen.
Ten slotte overweegt het hof nog dat tijdens het pleidooi aan de Gemeente de vraag is gesteld hoe de zinsnede in de brief van de Gemeente aan [A] Beheer BV van 2 februari 2011 (productie 3 inleidende dagvaarding), luidende: “
Wij willen u toestemming verlenen voor de verkoop van de bouwkavel aan de [adres] aan Verenigde Bedrijven [C] BV en uitstel verlenen om te voldoen aan de bouwplicht uit de koopovereenkomst volgens art. 13.1 tot 30 juni 2012, onder voorwaarde dat u een betaling aan de gemeente verricht van
€ 112.621” moet worden verstaan. De Gemeente heeft hierop geantwoord dat met deze zin is bedoeld uitstel van de bouwplicht aan [C] te verlenen, nu het [C] was die de bebouwing van het desbetreffende perceel op zich ging nemen. [A] Beheer c.s. hebben op hun beurt onvoldoende onderbouwd weersproken dat zij uit voornoemde brief hebben mogen afleiden dat de bouwplichttermijn ten gunste van hen (en niet van [C]) is verlengd.
Deze uitleg ligt naar het oordeel van het hof voor de hand, omdat op grond van artikel 14 van de koopovereenkomst een kettingbeding gold voor de verplichtingen ex artikel 13 van deze overeenkomst en de Gemeente toepassing heeft gegeven aan artikel 24 van de Algemene Verkoopvoorwaarden.
Uit het voorgaande volgt dat [A] Beheer c.s. niet kan worden gevolgd in hun stelling dat aan hen (impliciet) een verlenging van de bouwplichttermijn is gegeven, zodat de grieven 1 en 2 falen.