In deze zaak gaat het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant 1] en [appellante 2], die op 30 januari 2012 door de rechtbank Zwolle-Lelystad was uitgesproken. De rechtbank had op 16 mei 2013 de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellanten niet voldeden aan hun verplichtingen en bovenmatige schulden hadden laten ontstaan. De beschermingsbewindvoerder, Stichting De Wartburg, was benoemd om toezicht te houden op de financiële situatie van de appellanten. De appellanten hebben in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2013 is gebleken dat de appellanten niet in staat waren om hun financiële situatie adequaat te beheren. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een gedragsverandering en dat de appellanten hun informatieplicht niet zijn nagekomen. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de appellanten onvoldoende zelfredzaam zijn en dat er geen nieuwe schulden zijn gemaakt sinds de benoeming van de bewindvoerder.
Het hof heeft geoordeeld dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling gegrond dient te zijn op artikel 350, derde lid, onder d van de Faillissementswet, omdat de tekortkomingen van de appellanten met name te maken hebben met het ontstaan van nieuwe, bovenmatige schulden, waarvan de redenen niet aan hen zijn toe te rekenen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar met wijziging van gronden, en heeft de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De schuldsaneringsregeling is tussentijds beëindigd, met de aantekening dat de redenen voor het ontstaan van de bovenmatige schulden niet aan de appellanten zijn toe te rekenen.