ECLI:NL:GHARL:2013:5904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
CR 200.127.947-01 8-8-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling met aantekening van niet-toerekenbaarheid van bovenmatige schulden

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant 1] en [appellante 2], die op 30 januari 2012 door de rechtbank Zwolle-Lelystad was uitgesproken. De rechtbank had op 16 mei 2013 de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellanten niet voldeden aan hun verplichtingen en bovenmatige schulden hadden laten ontstaan. De beschermingsbewindvoerder, Stichting De Wartburg, was benoemd om toezicht te houden op de financiële situatie van de appellanten. De appellanten hebben in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2013 is gebleken dat de appellanten niet in staat waren om hun financiële situatie adequaat te beheren. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een gedragsverandering en dat de appellanten hun informatieplicht niet zijn nagekomen. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de appellanten onvoldoende zelfredzaam zijn en dat er geen nieuwe schulden zijn gemaakt sinds de benoeming van de bewindvoerder.

Het hof heeft geoordeeld dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling gegrond dient te zijn op artikel 350, derde lid, onder d van de Faillissementswet, omdat de tekortkomingen van de appellanten met name te maken hebben met het ontstaan van nieuwe, bovenmatige schulden, waarvan de redenen niet aan hen zijn toe te rekenen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar met wijziging van gronden, en heeft de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. De schuldsaneringsregeling is tussentijds beëindigd, met de aantekening dat de redenen voor het ontstaan van de bovenmatige schulden niet aan de appellanten zijn toe te rekenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.127.947/01
(zaaknummer rechtbank R/07/112- 113/12)
arrest van de derde civiele kamer van 8 augustus 2013
inzake

1.[appellant 1],

2. [appellante 2],

beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen:
[appellant 1] en [appellante 2],
3.De stichting
Stichting de Wartburg,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder ex art. 1:431 BW,
kantoorhoudende te Deventer,
hierna ook te noemen:
de beschermingsbewindvoerder,
advocaat was: mr. J.S. Staijen, kantoorhoudende te Deventer,
advocaat thans: mr. J.A. van der Lem, kantoorhoudende te Deventer

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij twee afzonderlijke vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 30 januari 2012 is ten aanzien van [appellant 1] en [appellante 2] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij twee afzonderlijke beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 7 december 2012 zijn de goederen, die toebehoren of zullen toebehoren, aan [appellant 1] en aan [appellante 2] onder bewind gesteld en is tot bewindvoerder benoemd de Stichting De Wartburg, gevestigd te Deventer.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 16 mei 2013 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 24 mei 2013, hebben [appellant 1] en [appellante 2] verzocht voornoemd vonnis van 16 mei 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de schuldsaneringregeling ten aanzien van hen van toepassing blijft.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlagen van 19 juli 2013 namens mr. Van der Lem en de journaalberichten, met bijlagen, ingekomen bij het hof op respectievelijk 24 juli 2013 en 30 juli 2013, beide eveneens van mr. Van der Lem.
Tevens is een brief van 19 juli 2013, met bijlagen, van mr. J.A. Pitstra (hierna: de bewindvoerder) ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 juli 2013, waarbij [appellant 1] en [appellante 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat, alsmede de bewindvoerder in gezelschap van mevrouw [betrokkene]. Namens Stichting De Wartburg is mevrouw
[namens de stichting] verschenen.
De advocaat heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1
De beschermingsbewindvoerder kan, gelet op hetgeen de Hoge Raad in de uitspraak van 25 mei 2012,
LJNBV4021, heeft overwogen, niet als belanghebbende worden beschouwd in deze zaak en dient daarom in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.2
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant 1] en [appellante 2] beëindigd op grond van het oordeel dat zij niet voldoen aan hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, dat zij bovenmatige schulden doen of laten ontstaan en dat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid Faillissementswet, hierna Fw (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c, d en f Fw).
De rechtbank heeft daarbij - samengevat - het volgende overwogen.
[appellant 1] en [appellante 2] informeren de bewindvoerder in het geheel niet. Onduidelijk is of er sprake is van enig inkomen en, zo ja, of dit genoten wordt door betaalde werkzaamheden in loondienst, of een (ziektewet-)uitkering al dan niet in combinatie met vrijwilligerswerk. Op de boedelrekening hebben geen mutaties plaatsgevonden. Bovendien is er een bovenmatige schuld van circa € 2.272,- ontstaan.
Voorts is gebleken dat de schuldenlast van € 15.716,65 zoals opgegeven bij de aanvraag tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet juist is. Bij de bewindvoerder zijn schulden aangemeld tot een totaalbedrag van € 83.039,06.
Door maanden geen informatie te verschaffen kon er geen berekening van het vrij te laten bedrag worden opgesteld door de bewindvoerder.
[appellant 1] en [appellante 2] hebben hun informatieplicht ook geschonden door niet te verschijnen ter zitting van de rechtbank.
3.3.1
[appellant 1] en [appellante 2] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en zij stellen zich op het standpunt dat het vonnis niet in stand kan blijven nu de beschermingsbewindvoerder niet in de procedure is gekend, betrokken, of gehoord.
[appellant 1] en [appellante 2] zijn niet in staat hun belangen te behartigen of te overzien en de beschermingsbewindvoerder is niet opgeroepen voor de zitting, dus ook daarom dient het bestreden vonnis vernietigd te worden.
Er is veel sociale problematiek in het gezin en omdat het beschermingsbewind pas is uitgesproken (lang) nadat de wettelijke schuldsaneringsegeling op [appellant 1] en [appellante 2] van toepassing is verklaard, heeft er geen goede afstemming plaatsgevonden.
3.3.2
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van [appellant 1] en [appellante 2] haar verzoek gewijzigd c.q. aangevuld. Zij heeft het hof verzocht:
primair het verzoek tot beëindiging af te wijzen, eventueel met verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling;
subsidiair (zo begrijpt het hof uit de mondelinge toelichting ter zitting van de advocaat) om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de tussentijdse beëindiging van de regeling uit te spreken op grond van het feit dat er nieuwe bovenmatige schulden zijn ontstaan, waarvan de redenen van het ontstaan de schuldenaren niet zijn toe te rekenen.
3.4
Van [namens de stichting], senior medewerker bij de Stichting de Wartburg, is een faxbericht ingekomen van 19 juli 2013 waaruit blijkt dat de beschermingsbewindvoerder instemt met het hoger beroep van [appellant 1] en [appellante 2].
3.5
De bewindvoerder heeft - samengevat - het volgende gesteld.
Ten aanzien van de procedurele grieven heeft hij aangevoerd dat het feit dat de beschermingsbewindvoerder niet in de procedure is betrokken door de rechtbank, niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis. Voorts heeft hij aangevoerd dat [appellant 1] en [appellante 2] behoorlijk zijn opgeroepen door de rechtbank en het hun keuze is geweest om geen gevolg te geven aan de oproep.
Evenmin is het zo dat het gebruikelijk zou zijn eerst een beschermingsbewind uit te spreken, voorafgaand aan een schuldsaneringsregeling.
Inhoudelijk stelt hij vast dat er geen sprake is van een gedragsverandering bij [appellant 1] en [appellante 2]. Zij hebben zich, beiden, in het geheel niet gehouden aan de op hen uit de regeling voortvloeiende verplichtingen, aldus de bewindvoerder.
Hij verzoekt het hof dan ook het bestreden vonnis in stand te laten.
3.6
De stelling van appellanten dat het vonnis niet in stand kan blijven, nu de beschermingsbewindvoerder niet is betrokken bij de procedure in eerste aanleg, kan niet slagen. Immers, de procedure in hoger beroep strekt er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren en de beschermingsbewindvoerder is in de onderhavige procedure in beroep wel betrokken.
3.7
Vooropgesteld dient te worden dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen.
3.8
Het hof is met de advocaat van oordeel dat [appellant 1] en [appellante 2] ongewild de dupe zijn geworden van de spoedeisende situatie ten tijde van het uitspreken van de schuldsaneringsregeling. [appellant 1] en [appellante 2] zouden - althans op dat moment - niet tot de regeling toegelaten hebben moeten worden. Immers, als voorwaarden voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling geldt dat mag worden verwacht:
(i) dat betrokkenen er klaar voor zijn, m.a.w. dat zij niet de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belasten doordat er nog onbehandelde, onopgeloste psychosociale problemen zijn;
(ii) dat zij de schuldsaneringsregeling met succes kunnen afronden en
(iii) dat zij na afronding van die regeling niet terugvallen in oude fouten en opnieuw in een problematische schuldsituatie terecht komen.
[Handelingen Eerste Kamer 22 mei 2007, blz. 30-958.]
Aan geen van de drie voorwaarden werd ten tijde van het uitspreken van de regeling door [appellant 1] en [appellante 2] voldaan.
Zo was op dat moment onduidelijk - zo blijkt nu - hoe hoog de schuldenlast van [appellant 1] en [appellante 2] in feite was. Voorts was wel duidelijk dat [appellant 1] en [appellante 2] niet in staat waren of zijn om zonder hulpverlening een stabiele financiële situatie te creëren. Dat volgt alleen al uit het gegeven dat er om het gezin een zogenaamde "regiegroep" was en is geformeerd. Naar nu blijkt heeft juist het weinig voortvarend handelen binnen de regiegroep voor en na het toelaten tot de schuldsaneringsregeling, [appellant 1] en [appellante 2] parten gespeeld. Als voorbeeld verwijst het hof naar de aan [appellant 1] en [appellante 2] opgelegde verplichting om de inwonende meerderjarige kinderen kostgeld in rekening te brengen en de weerstand hiertegen van de ouders waardoor de zaak maanden stil kwam te liggen. Ook de beslissing ten aanzien van het beschermingsbewind vond pas tien maanden na het uitspreken van de schuldsaneringsregeling plaats.
Ten tijde van het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling had [appellant 1] geen inkomen en [appellante 2] genoot een WW-uitkering en inkomen uit een paar uur schoonmaakwerk per week. Er was structureel te weinig inkomen om de kosten van levensonderhoud en de lopende verplichtingen te voldoen. [appellante 2] overzag de situatie niet meer en vernietigde rekeningen die ze niet kon betalen. [appellant 1] was toen opgenomen bij Dimence. Vorderingen werden pas weer (letterlijk) zichtbaar toen er aanmaningen werden ontvangen.
Zowel uit de stukken als de indruk ter zitting volgt dat [appellant 1] en [appellante 2] ook thans nog onvoldoende zelfredzaam zijn
3.9
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat er voor [appellant 1] en [appellante 2] in de gegeven omstandigheden geen goede beslissing kán worden genomen. Immers, bij (A) vernietiging van het vonnis van de rechtbank, loopt de schuldsaneringsregeling door, terwijl op voorhand voor alle betrokkenen duidelijk is dat de regeling dan gedoemd is te mislukken.
Bij (B) bekrachtigen van het vonnis van de rechtbank is er voor [appellant 1] en [appellante 2] de komende tien jaar geen mogelijkheid om, met de correcte gegevens en met de begeleiding van de beschermingsbewindvoerder, een nieuw verzoek in te dienen. Dit knelt nu in feite wel duidelijk is dat het ontstaan c.q. onbetaald laten van deze schulden niet toe te rekenen is aan de schuldenaren. Op basis van die laatste constatering zou het hof de schuldsaneringsregeling vervolgens niet moeten beëindigen, waardoor optie (A) weer van kracht wordt.
3.1
Gelet op de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling, namelijk een strenge doch rechtvaardige regeling die schuldenaren de kans geeft een nieuwe start in de maatschappij te maken, zal het hof daarom beslissen als hierna te melden. Het hof is namelijk van oordeel dat met een goed voortraject deze specifieke sanieten wel geholpen kunnen en zouden moeten worden. Bovendien heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de situatie nu stabiel is. Er worden geen nieuwe schulden gemaakt; [appellant 1] en [appellante 2] ontvangen € 70,- leefgeld per week.
De bewindvoerder heeft desgevraagd verklaard dat ten aanzien van de bij hem thans bekende schulden het voldoende aannemelijk lijkt dat ze te goeder trouw zijn. De uitzondering is de forse vordering van de fiscus, maar het vermoeden is dat een ambtshalve aanslag is opgelegd, omdat [appellant 1] en [appellante 2] geen informatie hebben verstrekt aan de fiscus.
Slotsom
3.11
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant 1] en [appellante 2] hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting niet naar behoren zijn nagekomen en dat die tekortkoming zo ernstig is dat de schuldsaneringsregeling thans beëindigd dient te worden.
3.12
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de beëindiging gegrond dient te worden op artikel 350, derde lid, onder d Fw, nu de tekortkoming van [appellant 1] en [appellante 2] met name is gelegen in het feit dat er door [appellant 1] en [appellante 2] nieuwe, bovenmatige schulden zijn gemaakt. Hierbij wordt aangetekend, zoals ook hierboven onder 3.9 overwogen, dat de redenen hiervan [appellant 1] en [appellante 2] niet zijn toe te rekenen.
3.13
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd, onder wijziging van gronden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 16 mei 2013;
bepaalt dat deze schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant 1] en [appellante 2] tussentijds wordt beëindigd, op grond van het bepaalde in artikel 350, derde lid, onder d, Faillissementswet, met aantekening dat de redenen voor het ontstaan van de bovenmatige schulden [appellant 1] en [appellante 2] niet zijn toe te rekenen.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G. Jonkman en mr. H.J. de Ruijter
en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 augustus 2013.