In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een terbeschikkinggestelde. De terbeschikkinggestelde, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en wonende te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2013, die de terbeschikkingstelling met een jaar had verlengd. Tijdens de zitting op 13 juni 2013 was de terbeschikkinggestelde niet aanwezig, ondanks dat hij door zijn raadsman, mr. S.O. Roosjen, en de advocaat-generaal, mr. E.J. Julsing-Nijenhuis, op het belang van zijn aanwezigheid was gewezen. De raadsman verzocht om aanhouding van de zaak, zodat de terbeschikkinggestelde alsnog de kans zou krijgen om ter zitting te verschijnen. Het openbaar ministerie stelde echter dat het hof alleen tot een inhoudelijke behandeling zou moeten overgaan indien de terbeschikkinggestelde aanwezig was.
Het hof overwoog dat de terbeschikkinggestelde behoorlijk was opgeroepen voor de zitting, maar niet was verschenen. Bovendien had hij geen schriftelijke grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank en ook geen mondelinge bezwaren geuit tijdens de zitting. Gezien het ontbreken van belang voor een inhoudelijke behandeling, besloot het hof de terbeschikkinggestelde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep. De beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck, en de raadsheren mr. F.W.J. den Ottolander en mr. B.F.A. van der Krabben, in aanwezigheid van griffier mr. C.M.M. van der Waerden.