Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Movir keert in geval van arbeidsongeschiktheid uit een percentage van de in de polis genoemde verzekerde daguitkering als vastgesteld in artikel 3.2.
Indien en voor zolang er sprake is van arbeidsongeschiktheid, zal de mate daarvan en de periode waarover deze zal gelden, door Movir worden vastgesteld aan de hand van gegevens van door haar aan te wijzen medische en andere deskundigen. (…)”
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grieven 1 tot en met 4. [appellant] stelt dat er sprake is van een eigen toerekenbare tekortkoming van Movir, dan wel van aansprakelijkheid van Movir voor de tekortkomingen van de verzekeringsgeneeskundige en medisch adviseur die Movir als hulppersonen heeft ingeschakeld. [appellant] stelt voorop dat Movir een onjuiste beslissing heeft genomen om de uitkering per 1 juni 2004 te staken. Volgens [appellant] heeft Movir deze onjuistheid ook erkend door een betaling met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2004 te doen. [appellant] wijst er verder op dat de psychiater [B] bij de onderzoeken in 2002 en 2003 heeft geconcludeerd tot psychiatrische toestandsbeelden en daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen en geen duidelijke prognose heeft uitgesproken. Volgens [appellant] is de verzekeringsarts [K], die was ingeschakeld om (op basis van de aanwezige medische informatie) een beperkingenprofiel op te stellen, van zijn opdracht afgeweken en buiten zijn vakgebied getreden, door op eigen gezag te concluderen dat nauwelijks (meer) enigszins te objectiveren psychische stoornissen of decompensatie waren waar te nemen en daaruit af te leiden dat er geen beperkingen uit ziekte of ongeval meer aanwezig waren. [appellant] meent dat Movir, als redelijk handelend verzekeraar, geen genoegen had mogen nemen met het rapport van [K] en navraag bij deze dan wel bij [B] had moeten doen. Hij betoogt verder dat het verzuim van rechtswege is ingetreden, nu de voor voldoening van de verzekeringsuitkering geldende termijn (uiterlijk op de laatste dag van de kalendermaand) telkens is verstreken, zonder dat Movir de verbintenis is nagekomen, en omdat [appellant] uit de mededeling van Movir in haar brief van (het hof begrijpt) 20 november 2003 heeft moeten afleiden dat Movir in de nakoming van de verbintenis tot het uitkeren van verzekeringstellingen zou tekortschieten. Volgens [appellant] kan het feit dat hij pas op 25 mei 2005 (officieel) bezwaar maakte tegen de beslissing om per 1 juni 2004 de uitkering te staken daaraan niet afdoen. Van een situatie waarin de nadien opgetreden vertraging niet aan Movir kan worden toegerekend, is volgens hem ook geen sprake. Hij voert daarbij aan dat enkel door de onjuiste beslissing van Movir de situatie is geschapen waarin hij actie moest ondernemen en (verdere) vertraging kon ontstaan. Hij benadrukt dat hij de dupe is geweest van de vertraging, terwijl Movir juist voordeel daarvan heeft gehad door langer te kunnen beschikken over de uit te keren bedragen. Verder betoogt hij dat hooguit de vertraging die door zijn toedoen is ontstaan voor zijn rekening komt. Ten slotte stelt hij dat in elk geval het voordeel dat aan de zijde van Movir is opgekomen (de ontvangen bancaire rente over het uit te keren bedrag) dient te worden verrekend.
grief 5. Hij stelt dat de inschakeling van Pals Groep en Houkes c.s. redelijk was en dat ook de hoogte van de gemaakte kosten redelijk is. Bij dat laatste verwijst hij naar de in eerste aanleg overgelegde facturen en specificaties van de verrichte werkzaamheden. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte niet gemotiveerd welke kosten zij als niet redelijk beschouwt.
grief 6keert [appellant] zich ten slotte tegen de beslissingen in het dictum van het eindvonnis. Deze grief bouwt voort op de overige grieven en mist zelfstandige betekenis. Nu de overige grieven falen, deelt grief 6 in hetzelfde lot.