ECLI:NL:GHARL:2013:6596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
KS 24-002261-12 6-9-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in drukke winkelstraat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren onvoorwaardelijk. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 21 januari 2012 in een drukke winkelstraat, waarbij het slachtoffer, een 19-jarige man, door meerdere schoten ernstig gewond raakte en verlamd is geraakt. De verdachte heeft meermalen op het slachtoffer geschoten, zelfs toen deze al gewond op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de trekker heeft overgehaald en dat hij op een afschuwwekkende wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden, waaronder het feit is gepleegd, een zwaarder schuldverwijt rechtvaardigen. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij het hof een bedrag van € 31.158,50 heeft vastgesteld als schadevergoeding voor het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen zonder vergunning, wat een ernstige inbreuk op de veiligheid van de samenleving met zich meebrengt. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002261-12
Uitspraak d.d.: 6 september 2013
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 oktober 2012 in de strafzaak met parketnummer 07-650064-12 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 december 2012, 5 maart 2013 en 23 augustus 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd de vordering van de benadeelde partij bij wijze van voorschot toe te wijzen tot een bedrag van
€ 31.158,50, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.J. Voors, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde] (geboren [1994]) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [benadeelde]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (beschadiging van lever, twaalfvingerige darm en overig darmpakket en/of beschadiging van wervelkolom en ruggenmerg (dwarslaesie) laag op de rug, waardoor een volledig slappe verlamming van het onderlichaam en benen is veroorzaakt en/of beschadiging van het bekken (met name links) en/of diverse levensbedreigende schotwonden/schotverwondingen en/of ernstig vitaal letsel), heeft toegebracht door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam te schieten en/of meermalen, althans éénmaal, (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of het lichaam;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het (opzettelijk gewelddadig)
- indringen op en/of insluiten en/of aanvallen van die [benadeelde] en/of
- meermalen, althans eenmaal, schieten met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam van die [benadeelde] en/of
- meermalen, althans éénmaal, (met kracht) schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde];
2:
hij op of omstreeks 21 januari 2012 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van Categorie III, te weten een 5-schots revolver merk Taurus, model .38 special en/of munitie van categorie III te weten één of meerdere kogels/patronen/hulzen, merk Geco, .38 special voorhanden heeft/hebben gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde

Door de raadsman is ter zitting van het hof bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdediging zich kan vinden in de vaststelling van de rechtbank dat niet verdachte, maar de zoon van verdachte (te weten [medeverdachte1]) de persoon is geweest die het slachtoffer heeft beschoten. Nu er – aldus de raadsman – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn zoon om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt met betrekking tot de toedracht van de feiten het volgende vast:
Op 21 januari 2012 omstreeks 18.30 uur staat het latere slachtoffer [benadeelde] in de [straat] te [plaats] op de stoep ter hoogte van [bedrijf]. [benadeelde] staat daar omdat hij zijn moeder – die op dat moment in de daar tegenover gevestigde kapperszaak aanwezig is – wil beschermen.
Even tevoren heeft er namelijk een kortdurende confrontatie plaatsgevonden tussen enerzijds [benadeelde] en enkele vrienden/familieleden van hem en anderzijds [oudste zoon verdachte]. In verband met het feit dat er al lange tijd onenigheid bestaat tussen de familie [familie1]/[familie2] en de familie [familie3] - waarbij geweld niet geschuwd wordt - is [benadeelde] bang dat de familie [familie3] verhaal wil komen halen en zijn moeder, die als bron van de bestaande onmin wordt aangemerkt, iets zal aandoen. [benadeelde] blijft om die reden buiten aan de overzijde van de kapsalon wachten tot zijn moeder klaar is.
Na enige tijd ziet [benadeelde] een kleine witte auto komen aanrijden. Nadat deze auto is gestopt en de bestuurder is uitgestapt om kennelijk even de door [oudste zoon verdachte] op een parkeerplaats achtergelaten auto te controleren, ziet [benadeelde] de auto met inzittenden de [straat] inrijden. Deze auto wordt vervolgens abrupt aan de linker zijde van de rijbaan in de nabijheid van [benadeelde] geparkeerd. Uit de auto stappen drie mannen, te weten verdachte, diens zoon [medeverdachte1] en de schoonvader van verdachte, [medeverdachte2]. De bestuurder van de auto, te weten verdachte, stapt als eerste uit de auto en tussen hem en [benadeelde] ontstaat dan een vechtpartij. Hierna stappen ook de andere twee inzittenden uit de auto en deze sluiten zich bij verdachte aan. Tijdens deze vechtpartij wordt er op enig moment vanuit de groep van [verdachte] op [benadeelde] geschoten. Als [benadeelde] zich na het eerste schot uit de voeten wil maken loopt de schutter achter hem aan en schiet nogmaals. Wanneer [benadeelde] door deze schoten gewond is geraakt en ten val is gekomen wordt hij nogmaals door de schutter beschoten. Hierna stappen de drie mannen weer in de witte auto en rijden weg. De auto wordt dan bestuurd door [medeverdachte1].
[benadeelde] blijkt meerdere keren geraakt te zijn en blijft ernstig gewond liggen. Uit de medische stukken en de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer door deze schietpartij (onder andere) een dwarslaesie heeft opgelopen.
Met betrekking tot de vraag wie op het slachtoffer heeft geschoten overweegt het hof als volgt:
[medeverdachte1], als gezegd de zoon van verdachte, heeft verklaard dat hij degene is geweest die meermalen op [benadeelde] heeft geschoten. Hij was op de betreffende avond bij zijn opa [medeverdachte2]) en zijn oma op bezoek toen zijn vader daar op een gegeven moment ook kwam. Zijn vader vertelde dat hij was gebeld door zijn andere zoon [oudste zoon verdachte] met de mededeling dat een aantal mensen van de familie [familie1]/[familie2] hem lastig viel en dat er sprake was van een gevaarlijke situatie. Volgens [medeverdachte1] was zijn vader erg gehaast en wilde die zo snel mogelijk naar [oudste zoon verdachte] om hem te helpen. [medeverdachte1] is toen samen met zijn opa bij zijn vader in de auto gestapt. Daarop zijn ze naar de Brink in [plaats] gereden. Daar aangekomen zagen ze op de [straat] [benadeelde] staan. Volgens [medeverdachte1] stond [benadeelde] daar samen met meerdere jongens. Nadat zijn vader de auto had geparkeerd en zij gedrieën waren uitgestapt is er een vechtpartij ontstaan tussen [benadeelde] en de drie mannen. Tijdens deze vechtpartij heeft [benadeelde] - aldus nog steeds volgens verklaring van [medeverdachte1] - een vuurwapen op de grond laten vallen. Dit vuurwapen heeft [medeverdachte1] van de grond geraapt. [medeverdachte1] verklaart hierover:
‘Het pistool viel ongeveer een meter recht voor hem ([benadeelde]). De afstand tussen ons was ongeveer 2 meter. Toen ik het pistool wilde pakken, probeerde [benadeelde] mij tegen te houden door een arm te strekken. Hierdoor zou [benadeelde] met zijn andere hand het pistool kunnen pakken. Ik was sneller dan [benadeelde]. Ik zakte door mijn knieën en greep het pistool.’
[medeverdachte1] verklaart verder dat hij, vanwege het feit dat hij zich erg bedreigd voelde door [benadeelde] en zijn vrienden, gericht op [benadeelde] heeft geschoten. Hij heeft slechts eenmaal de trekker van het vuurwapen overgehaald. Het vuurwapen is toen – volgens hem - spontaan meerdere keren afgegaan. Hij verklaart ook nog dat alle schoten binnen maximaal 2 seconden zijn gelost.
Het hof constateert dat deze verklaring van [medeverdachte1] op meerdere punten aantoonbaar onjuist is. Ten eerste kan uit de verschillende getuigenverklaringen worden afgeleid dat [benadeelde] alleen was toen hij in de [straat] op zijn moeder stond te wachten en niet deel uitmaakte van een groep. Ook verdachte heeft verklaard dat [benadeelde] alleen was.
Tevens vindt de verklaring van [medeverdachte1] dat hij het wapen – nadat [benadeelde] dit had laten vallen – van de grond heeft opgeraapt geen enkele ondersteuning in het dossier. Er is geen enkele getuige die hier melding van maakt en ook verdachte en [medeverdachte2] – die met [benadeelde] aan het vechten waren en aldus dicht bij [benadeelde] hebben gestaan - verklaren niet dat [benadeelde] een wapen in zijn hand had en dat hij dit wapen op de grond heeft laten vallen. Voorts blijkt uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) dat er geen aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van [benadeelde] in de bemonstering van het vuurwapen.
Tot slot is het deel van de verklaring van [medeverdachte1] dat hij eenmaal de trekker heeft overgehaald en dat het pistool toen spontaan meerdere keren is afgegaan ongeloofwaardig. Aangever en de getuigen verklaren allen dat er enige tijd zat tussen de verschillende schoten. Met name tussen de eerste twee schoten en de schoten die daarna zijn gelost zaten volgens aangever en de getuigen meerdere seconden.
Uit onderzoek dat is verricht door het NFI blijkt dat het vuurwapen waarmee is geschoten een revolver betreft.
Daaruit vloeit voort dat voor ieder (nieuw) schot handelingen moeten worden verricht en dat het aldus niet mogelijk is om bij het eenmalig overhalen van de trekker meerdere schoten te lossen.
Gezien het vorenstaande acht het hof de verklaringen van [medeverdachte1] op het punt van zijn daderschap niet geloofwaardig, aangezien voor zijn lezing in het dossier onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn, maar wel contra-indicaties, zoals hierna nog zal blijken.
Het hof is op grond van vorenstaande overwegingen tot de overtuiging gekomen dat - anders dan door de rechtbank is bevonden - niet [medeverdachte1] op [benadeelde] heeft geschoten, maar dat iemand anders als schutter moet worden aangemerkt.
Vast staat dat verdachte, zijn zoon [medeverdachte1] en zijn schoonvader [medeverdachte2] een confrontatie hebben gehad met [benadeelde]. Vast staat voor het hof dat er door één van hen is geschoten. Nu [medeverdachte1] naar het oordeel van het hof niet als de schutter kan worden aangemerkt, blijven verdachte en zijn mede-verdachte [medeverdachte2] over als mogelijke daders van deze schietpartij.
In de stukken die zich in het dossier bevinden is geen enkel aanknopingspunt te vinden dat verdachtes schoonvader [medeverdachte2] degene is die op [benadeelde] heeft geschoten.
[benadeelde] heeft meermalen verklaard dat hij niet heeft gezien wie er op hem heeft geschoten. Op 10 september 2012 is [benadeelde] gehoord bij de rechter-commissaris. [benadeelde] heeft toen verklaard dat er eerst een opstootje was tussen hem en verdachte. Tijdens dit opstootje komen [medeverdachte1] en[medeverdachte2] aangelopen en bemoeien zich met dit opstootje. Op het moment dat [benadeelde] met [medeverdachte1] en [medeverdachte2] in gevecht is ziet hij dat verdachte zich terugtrekt en terug loopt naar de auto. Volgens [benadeelde] ziet hij dan dat verdachte iets aan de bestuurderskant uit de auto pakt. Op het moment dat verdachte zich dan weer voegt bij de groep, ziet [benadeelde] dat verdachte een pistool in zijn hand heeft en dit pistool op hem richt. [benadeelde] heeft verklaard dat hij zich met 100% zekerheid weet te herinneren dat het verdachte is die een pistool in zijn hand had.
Hoewel duidelijk is dat wat is voorgevallen een gevolg is van een langdurig conflict tussen beide partijen en in het strafdossier wordt geopperd dat verdachte door het hem vijandige deel van de familie van [benadeelde] als dader van de schietpartij wordt aangewezen, heeft het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring van [benadeelde] op dit punt te twijfelen. Het hof merkt daarbij op dat als [benadeelde] met het afleggen van deze verklaring de intentie zou hebben gehad om verdachte ten onrechte te belasten, hij ook meermalen de kans heeft gehad om te verklaren dat hij ook daadwerkelijk heeft gezien dat verdachte op hem heeft geschoten, hetgeen hij juist niet verklaart. Verder ziet het hof niet in waarom [benadeelde] verdachtes zoon [medeverdachte1] zou hebben willen ontzien als hij degene zou zijn geweest die op hem heeft geschoten. Het dossier bevat hiervoor ook geen aanknopingspunten.
Het hof acht de verklaring van [benadeelde] bovendien betrouwbaar omdat deze bevestiging vindt in hetgeen door ‘neutrale’ - dat wil zeggen niet tot de kring van twistende familieleden behorende - getuigen is waargenomen en bij hetgeen vooraf is gegaan aan deze schietpartij.
Het is namelijk verdachte geweest die door zijn zoon [oudste zoon verdachte] werd gebeld met de mededeling dat hij werd lastig gevallen door de familie [familie1]/[familie2]. Verdachte heeft naar aanleiding van dit telefoontje het besluit genomen om zijn zoon te helpen.
Hij is in de auto gestapt en is naar zijn schoonvader gereden waar zijn jongste zoon [medeverdachte1] op bezoek was.
Het hof acht aannemelijk geworden dat verdachte het vuurwapen heeft meegebracht. Hij was immers degene die werd gebeld door zijn zoon met de mededeling dat hij werd lastiggevallen en dat het een ernstige situatie betrof. Zoals eerder overwogen acht het hof niet aannemelijk geworden dat het [benadeelde] is geweest die het vuurwapen in de strijd heeft gebracht. Het hof betrekt daarbij ook dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat [medeverdachte1] het wapen heeft meegenomen, aangezien hij ten tijde van het telefoontje van zijn broer bij zijn grootouders op bezoek was en het strafdossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor een vermoeden dat [medeverdachte1] gebruikelijk met een vuurwapen op zak loopt. Het hof slaat er ook acht op dat door [benadeelde] is verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte na het eerste opstootje is teruggelopen en dat hij heeft gezien dat verdachte iets aan de bestuurderszijde uit de auto heeft gepakt. [benadeelde] heeft verklaard dat hij, toen verdachte zich weer bij de groep aansloot, zag dat verdachte een vuurwapen op hem richtte. Deze verklaring van [benadeelde] wordt (deels) ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige1]. Zij heeft verklaard dat zij heeft gezien dat er meerdere mensen aan het vechten waren en dat één van deze vechtende mannen op enig moment iets uit de auto heeft gepakt. Ze heeft verklaard dat de man niet in de auto is gestapt, maar dat hij bukte en dat hij toen iets aan de bestuurderskant uit de auto heeft gepakt. Vervolgens is er geschoten. Deze getuige heeft verder verklaard dat zij van het eerste schot een flits heeft gezien en dat ze zag dat de man die dit schot loste dezelfde man was als diegene die eerder iets uit de auto had gepakt.
Getuige [getuige2] is ook ooggetuige geweest. Hij verklaart dat de man die hij heeft zien schieten is ingestapt in de auto en wel aan de zijde van de bijrijder. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij in de auto op de bijrijdersplaats zat toen ze na de vechtpartij met de auto weer vertrokken.
Uit het voorgaande leidt het hof – ander dan de rechtbank heeft geoordeeld - af dat verdachte niet alleen het vuurwapen uit de auto heeft gepakt en in handen heeft gehad, maar ook dat hij de persoon is geweest die op [benadeelde] heeft geschoten.
Terecht is van de zijde van de verdediging aangevoerd dat gelet op de problemen tussen beide families behoedzaam dient te worden omgegaan met de door leden van de familie [familie1]/[familie2] afgelegde getuigenverklaringen. Nu de verklaringen van [getuige3] (ook wel genoemd: [getuige3]) en [getuige4] niet op zichzelf staan, maar worden ondersteund door andere - uit meer objectieve bron afkomstige - bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat aan de betrouwbaarheid op het punt wie als schutter heeft te gelden niet getwijfeld behoeft te worden en deze verklaringen mitsdien voor het bewijs gebezigd kunnen worden.

Overweging ten aanzien van het medeplegen en voorbedachte rade

Het hof is van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat waaruit de voor de bewezenverklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde kan worden afgeleid tussen verdachte, [medeverdachte1] en[medeverdachte2], zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken. Eveneens bevat het strafdossier geen aanknopingspunten voor bewezenverklaring van voorbedachte rade.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
primair:
hij op 21 januari 2012 in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde], geboren [1994], van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, met een vuurwapen op het lichaam van die [benadeelde] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 21 januari 2012 in de gemeente [gemeente], een vuurwapen van Categorie III, te weten een 5-schots revolver merk Taurus, model .38 special en munitie van categorie III te weten kogels/hulzen, merk Geco, .38 special voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (voorhanden hebben vuurwapen) moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, in verband met een zogenoemde relatieve overmacht hierin bestaande dat verdachte - niets vermoedend maar geconfronteerd met het plotseling door zijn zoon aan hem overhandigde vuurwapen - niets anders heeft gedaan dan wat hem onder die omstandigheden betaamde, namelijk dit vuurwapen spoorslags naar het politiebureau te brengen teneinde het aldaar af te geven.
Nu het hof bewezen acht dat verdachte degene is geweest de het vuurwapen ter hand heeft genomen en de schoten heeft afgelost, behoeft dit verweer - nu het hof tot een geheel andere feitenvaststelling komt - naar het oordeel van het hof geen bespreking. Uit het feit dat het hof het onder 1 primair bewezen acht, volgt dat verdachte eveneens strafbaar is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof acht verdachte strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde] door meermalen op hem te schieten. Op het moment dat het slachtoffer zich na het eerste schot - waardoor hij was geraakt - uit de voeten wilde maken is verdachte achter het slachtoffer aangelopen en heeft nogmaals geschoten. Zelfs toen het slachtoffer door de verwondingen ten val was gekomen is verdachte doorgegaan met het schieten op het slachtoffer.
Het schietincident vond bovendien plaats op de openbare weg in een drukbezochte winkelstraat in [plaats], op een tijdstip dat er (nog) veel publiek op straat was, waardoor verdachte een zeer gevaarzettende situatie heeft doen ontstaan. Zijn handelen getuigt bovendien van het volledig ontbreken van respect voor het leven en de gezondheid van anderen. Door het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder verdachte dit feit heeft gepleegd is de samenleving ernstig geschokt.
Verdachte heeft op een afschuwwekkende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] en een poging ondernomen om het slachtoffer zijn meest waardevolle bezit, het leven, te ontnemen. Het is zeker niet aan de verdachte te danken dat [benadeelde] door de extreem gewelddadige handelingen van de verdachte niet is komen te overlijden. Verdachte heeft het slachtoffer groot leed berokkend. [benadeelde], thans 19 jaar oud, is door een schot in zijn rug verlamd geraakt vanaf zijn middel. Voor de rest van zijn leven is hij gekluisterd aan een rolstoel en gaat hij gebukt onder allerlei met een dwarslaesie gepaard gaande beperkingen. Zijn leven is hierdoor voor altijd en op verstrekkende wijze veranderd, hetgeen hij op heldere en indringende wijze in zijn slachtofferverklaring uiteen heeft gezet.
Verdachte ontkent tot op heden iets met het schietincident te maken te hebben gehad en aanvaardt in die zin geen enkele verantwoordelijkheid voor hetgeen hij heeft misdaan. Dit terwijl de zoon van verdachte – naar het oordeel van het hof – ten onrechte de rol van schutter op zich heeft genomen en thans onherroepelijk is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens deze poging tot doodslag.
Verdachte heeft voorts een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatie-register d.d. 19 juni 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten.
Het hof heeft voorts gelet op het over de persoon van verdachte opgemaakte reclasseringsadvies, d.d. 10 april 2012, waaruit blijkt dat er sprake is van een hoog gevaarrisico en – bij een bewezenverklaring – tevens een hoog recidiverisico.
Gezien het feit dat er volgens de reclassering een hoog risico is op onttrekken aan voorwaarden, in verband met het feit dat de visie van verdachte sterk afwijkt van de visie van de instelling heeft de reclassering geadviseerd om aan verdachte – bij een bewezenverklaring – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
In de omstandigheid dat verdachte moet gelden als degene die de trekker heeft overgehaald, ziet het hof aanleiding een hogere straf op te leggen dan door de rechtbank is gedaan, die anders dan het hof uitging van een scenario waarin verdachtes zoon de schutter was.
Op grond hiervan valt verdachte een zwaarder schuldverwijt te maken, dan is gedaan door de rechtbank.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten. Het hof zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 141.238,17. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 31.158,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat een deel van de vordering, te weten € 31.158,50 (bestaande uit: € 6.158,50 aan materiële schade, te weten: € 3.191,- reiskosten, € 650,- kleding, € 42,50 kosten opvragen medische informatie, € 2.275,- ziekenhuisdaggeld vergoeding en € 25.000,- aan immateriële schade) als voorschot op de totale vordering zal worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de aard en de omvang van de vordering van de benadeelde partij maakt dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces vormt en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof acht aannemelijk geworden dat het slachtoffer als direct gevolg van het bewezen verklaarde feit materiële en immateriële schade heeft geleden. Het door de advocaat-generaal (bij wijze van voorschot) gevorderde bedrag acht het hof, gezien de ernst van het bewezen verklaarde delict, voor toewijzing vatbaar. Het hof zal dit deel van de vordering toewijzen.
Het hof acht het overige deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, met bepaling dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 31.158,50 (eenendertigduizend honderdachtenvijftig euro en vijftig cent) bestaande uit € 6.158,50 (zesduizend honderdachtenvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 31.158,50 (eenendertigduizend honderdachtenvijftig euro en vijftig cent) bestaande uit € 6.158,50 (zesduizend honderdachtenvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
190 (honderdnegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 6 september 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Zijnde mr. De Witt voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.