Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.Slotsom
€ 9.409,-
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen twee partijen die sinds 1998 samenwerkten in een vennootschap onder firma. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.L. Souman, vorderde een verklaring voor recht dat de overeenkomst tot verdeling van de vennootschap van 20 februari 2009 vernietigd moest worden, omdat de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.F. Masman, zijn mededelingsplicht zou hebben geschonden. De appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van ernstige bodemverontreinigingen op de locatie van hun onderneming, terwijl de geïntimeerde, die op het perceel was opgegroeid, hiervan op de hoogte zou zijn geweest.
De procedure in eerste aanleg had geleid tot een afwijzing van de vorderingen van de appellant door de rechtbank Zutphen. In hoger beroep werd de zaak opnieuw bekeken, waarbij het hof de feiten en omstandigheden van de samenwerking en de daaropvolgende verdeling van de vennootschap in overweging nam. Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat de geïntimeerde op de hoogte was van de ernstiger verontreiniging en dat er geen verplichting bestond voor de geïntimeerde om de appellant hierover te informeren.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de vorderingen van de appellant niet konden worden toegewezen. De kosten van het hoger beroep werden aan de appellant opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De uitspraak werd gedaan op 10 september 2013.