ECLI:NL:GHARL:2013:6737

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
200.126.472
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake verzoeken tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], van wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De ouders, aangeduid als verzoekers in hoger beroep, waren in eerste aanleg door de kinderrechter onder toezicht gesteld en was een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder in hoger beroep, had deze verzoeken ingediend. De ouders waren bijgestaan door hun advocaat, mr. S.S. Zijderveld.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de verzoeken van de Raad. Het hof constateert dat er sinds 2011 problemen zijn in het gezin, waaronder middelengebruik en schoolverzuim door de kinderen. Hulpverlening was al ingezet, maar de ouders voelden zich onmachtig in hun opvoedende rol. De Raad stelde dat de kinderen onder toezicht moesten worden gesteld en uit huis geplaatst, omdat de ouders niet in staat waren om de problematiek aan te pakken.

Echter, het hof oordeelt dat de Raad onvoldoende heeft aangetoond dat andere, minder ingrijpende middelen niet meer zouden voldoen. De ouders waren actief betrokken bij hulpverlening en de kinderen verbleven op vrijwillige basis uit huis. Het hof concludeert dat de argumenten van de Raad niet voldoende zijn om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te rechtvaardigen. Daarom vernietigt het hof de eerdere beschikking van de kinderrechter en wijst de verzoeken van de Raad af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.472
(zaaknummer rechtbank Oost-Nederland C/05/238554)
beschikking van de familiekamer van 12 september 2013
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
en
[verzoeker]
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep, ook wel gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld te Wageningen,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
stichting
Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 4 februari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 6 mei 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 28 mei 2013;
- een brief van mr. Zijderveld van 12 juli 2013 met bijlagen, ingekomen op 15 juli 2013.
2.2
Op 15 juli 2013 is na te noemen [kind 1] verschenen, die buiten aanwezigheid van zijn ouders, de raad en de stichting door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 juli 2013 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is W. Nijenhuis verschenen en namens de stichting is M. Bouman verschenen.
2.4
Artikel 1.4.4. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.5
Desgevraagd hebben de vertegenwoordigers van de raad en de stichting meegedeeld dat zij weliswaar voormelde brief met bijlagen van mr. Zijderveld niet hebben ontvangen, maar dat zij bekend zijn met de bijlagen en dat zij aldus voldoende hebben kennisgenomen van deze brief met bijlagen, dat zij zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemmen met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn onder meer geboren:
-[kind 1], op [geboortedatum ] 1997, verder te noemen: [kind 1], en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum ] 1995, verder te noemen: [kind 2].
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1] en [kind 2].
3.2
De stichting heeft op 3 mei 2013 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [kind 2] onder toezicht gesteld van de stichting tot 16 april 2012 en [kind 1] voor de duur van één jaar, te weten tot 4 februari 2014. Voorts heeft de kinderrechter bij deze beschikking een machtiging verleend tot plaatsing van [kind 2] in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, overeenkomstig het indicatiebesluit van 18 februari 2012, tot uiterlijk 16 april 2013, en heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot plaatsing van [kind 1] in een AWBZ-voorziening en aansluitend een GGZ-voorziening tot uiterlijk 4 februari 2014.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.3
Uit de stukken en het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof is het volgende gebleken. In ieder geval vanaf de zomer 2011 zijn er incidenten in het gezin. [kind 1] en [kind 2] zijn zelfbepalend, er zijn conflicten met de ouders en er is sprake van middelengebruik (alcohol en drugs) en schoolverzuim. In het gezin was al vanaf februari 2010 hulpverlening van Virenze ingezet (tot eind 2011). In de periode van maart 2012 tot juli 2012 heeft [kind 2] verbleven op een behandelgroep van Avenier. Sinds 15 oktober 2012 ontvangt het gezin wekelijks ondersteuning in de vorm van Family First Therapy (FFT) van Traverse. Op 10 november 2012 lopen [kind 2] en [kind 1] weg van huis en zijn zij ongeveer een week onvindbaar. [kind 1] verblijft sinds 17 november 2012 op vrijwillige basis bij Pluryn ([plaats]) en [kind 2] verblijft sinds 29 november 2012 eveneens vrijwillig op een crisisplek van Lindenhout.
4.4
Het hof overweegt als volgt. Uit het raadsrapport blijkt dat ouders zich in toenemende mate onmachtig zijn gaan voelen in hun rol van opvoeder, dat zij externe hulpverlening nodig hebben bij de opvoeding van hun kinderen en dat het hen niet lukt om het gedrag van [kind 2] en [kind 1] om te buigen en grenzen adequaat te handhaven. Uit het raadsrapport volgt ook dat ouders hun beperkingen als opvoeder erkennen en aangeven externe hulp nodig te hebben. Naar het oordeel van het hof komt uit de stukken en het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren dat ouders voorafgaand aan de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 1] hebben meegewerkt aan het vinden van een oplossing voor de problematiek bij [kind 2] en [kind 1] enerzijds en dat zij anderzijds hulpverlening wensten voor het versterken van hun opvoedingscapaciteiten. Zo is gebleken dat op
16 november 2012 de ouders en de stichting afspraken hebben gemaakt over de (vrijwillige) verblijfplaatsen van [kind 2] en [kind 1] en de trajecten voor hulpverlening en behandeling die voor hen ingezet zullen worden. Daarnaast ontvangen de ouders (en [kind 2] en [kind 1]) sinds 15 oktober 2012 hulpverlening in de vorm van FFT, waarin ieders gedrag en handelen binnen het gezin wordt geëvalueerd en gereflecteerd. Uit het raadsrapport komt naar voren dat de ouders van goede wil zijn om tot verbetering te komen, dat zij stimulerend en steunend zijn voor de kinderen, dat zij wensen aan te sluiten bij hun ontwikkelingsniveau en talenten, dat zij veel blijk geven van reflectief vermogen en openstaan voor diverse scenario’s waar het het perspectief van de kinderen betreft, zolang het belang van de kinderen voorop staat. De raad stelt vervolgens in hetzelfde rapport dat aan het inleidend verzoek ten grondslag ligt dat bij ouders sprake is van een ambivalente houding, dat zij de problematiek van de kinderen lijken te ontkennen en dat er sprake is van een impasse. De raad stelt dat een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nodig is omdat a) het perspectief van de kinderen niet thuis ligt, b) de ouders moeite hebben met het standpunt van een uithuisplaatsing en c) onderzoek voor [kind 1] nodig is in verband met onderliggende psychiatrische problematiek.
4.5
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze argumenten in het licht van de positieve factoren die de raad ten aanzien van de ouders opsomt en de inzet van Functional Family Therapy geen ondertoezichtstelling van [kind 2] en [kind 1] en in het verlengde daarvan evenmin een gedwongen uithuisplaatsing. In de wet is vastgelegd dat de maatregel van ondertoezichtstelling pas aan de orde dient te komen als andere, minder ingrijpende, middelen geen soelaas bieden of zijn uitgeput. Dit betekent dat, temeer bij tegenspraak van de ouders, de raad in zijn verzoek of advies zal moeten aangeven welke andere middelen zijn aangewend en niet meer voldoen of waarom niet te verwachten is dat het aanwenden van andere middelen zinvol is. Naar het oordeel van het hof heeft de raad daartoe onvoldoende gesteld. De ouders en de kinderen ontvingen immers hulpverlening, de kinderen waren op het moment van het inleidende verzoek vrijwillig uit huis geplaatst en onderzoek zou worden opgezet. Dat, zoals de raad nog meldt in het raadrapport, de kans bestond dat [kind 2] en [kind 1] zich zouden onttrekken aan hulpverlening heeft de raad niet gemotiveerd toegelicht. Dat de ouders een ambivalente houding hadden en de problematiek van hun kinderen ontkenden is het hof niet gebleken Dat de ouders een kritische houding innamen ten aanzien van de aanpak en voorstellen van het bureau Jeugdzorg moge zo zijn maar kan hen naar het oordeel van het hof niet worden tegengeworpen en evenmin afgedaan worden als ambivalent.
4.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Arnhem, van 4 februari 2013 en opnieuw beschikkende:
wijst de verzoeken van de raad alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, M.L. van der Bel en A. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. H. van Waterschoot als griffier, en is op 12 september 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.