Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
In principaal appèl
2.De beoordeling van het geschil
grieven I tot en met III in het principaal appelgericht. Met de grieven I en III beklaagt [appellant] zich er over dat de rechtbank bij de vaststelling van de feiten heeft geciteerd uit een door [geïntimeerde] in het geding gebrachte verklaring en processtukken. De grieven falen in zoverre. Nu [appellant] niet betwist dat de verklaring en de processtukken correct zijn weergegeven en dat de verklaring afkomstig is van de door de rechtbank aangeduide medewerkster, kunnen de verklaring en de processtukken onder de feiten worden weergegeven. Dat [appellant] het niet eens is met de duiding van deze feiten door de rechtbank doet daaraan niet af. De rechtbank heeft haar beslissing mede gebaseerd op de genoemde stukken, zodat het zinvol was deze onder de feiten weer te geven. Omdat [appellant] in de toelichting op grief III heeft aangegeven dat hij mevrouw [teamleidster van het verzorgingstehuis] niet heeft vastgepakt, maar slechts heeft aangeraakt, zal het hof op dit punt afwijken van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
Het hof komt [appellant] ook tegemoet door, anders dan de rechtbank, te overwegen dat mevrouw [teamleidster van het verzorgingstehuis] (hierna: [teamleidster van het verzorgingstehuis]) naar de politie is gegaan om aangifte te doen. Bij de bespreking van grief II, die zich keert tegen de vaststelling door de rechtbank dat [teamleidster van het verzorgingstehuis] aangifte heeft gedaan, heeft [appellant] dan ook geen belang.
“Ik stond op de gang bij de printer papier bij te vullen, toen [appellant] (zoon van cliënt [moeder van appellant]) mij op een boosaardige manier aansprak of ik wist waar het motblik en veger van zijn moeder was.[appellant] schreeuwde dat ik het motblik en veger moest gaan zoeken en als die weg zou zijn dat ik voor een nieuwe moest zorgen.
: [appellant],] een personeelslid (inmiddels hebben eisers uit berichten afkomstig van gedaagde begrepen, dat deze persoon [teamleidster van het verzorgingstehuis] heet) kort bij de schouder vastgepakt (…)”,
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat [geïntimeerde] in beginsel de bevoegdheid heeft derden de toegang te ontzeggen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit het eigendomsrecht van [geïntimeerde]. Bij het opleggen van een lokaalverbod dient ook het belang van de te bezoeken bewoner te worden meegewogen.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] deze bevoegdheid niet zonder redelijke grond heeft uitgeoefend. [appellant] heeft volgens de rechtbank de verklaring van [teamleidster van het verzorgingstehuis] over zijn gedragingen in hoofdlijnen erkend, waardoor voldoende vaststaat dat [appellant] zich onbetamelijk heeft gedragen op 16 oktober 2009. Nu [appellant] niet heeft gesteld dat deze gedragingen ten onrechte door [geïntimeerde] zijn gekwalificeerd als het uiten van dreigende taal, handtastelijkheden en gedwongen vasthouding, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het lokaalverbod een rechtmatige grondslag had. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat haar ter comparitie is gebleken dat [appellant] zich zeer dwingend presenteert, waardoor aannemelijk is dat medewerkers van [geïntimeerde] zich in één-op-één-situaties met hem geïntimideerd voelden.
a. het lokaalverbod is gebaseerd op onjuiste feitelijke gronden;
b. het lokaalverbod is gebrekkig en onjuist gemotiveerd;
c. de belangen van zijn moeder zijn niet meegewogen en
d. het lokaalverbod is voor een te lange duur opgelegd.
Het hof zal bij de bespreking van de grieven op deze gronden ingaan, voor zover [appellant] daar belang bij heeft. Of dat laatste het geval is, zal het hof eerst nagaan.
grief VIII in principaal appelte behandelen. Met deze grief keert [appellant] zich tegen het ten overvloede gegeven oordeel van de rechtbank dat hij zijn beweerdelijk geleden schade niet aannemelijk heeft gemaakt. Het hof stelt vast dat [appellant] schadevergoeding op te maken bij staat heeft gevorderd. Voor de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor wat betreft het element schade voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is geworden. De rechter dient, eveneens volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, ook als een vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat is ingesteld, te beoordelen of hij de schade zelf kan begroten.
grieven IV tot en met VII en IX in het principaal appel, die met elkaar samenhangen, komt [appellant] op tegen het bevestigend antwoord dat de rechtbank op deze vraag heeft gegeven. Het hof zal de grieven tezamen behandelen en daarbij tevens betrekken hetgeen [appellant] in de toelichting op grief III over de feiten heeft opgemerkt.
Allereerst heeft de directeur, de heer [directeur van het verzorgingstehuis] (hierna: [directeur van het verzorgingstehuis]), in een e-mail van 15 oktober 2009 het volgende geschreven:
“Rondom 11.00 uur kwam [teamleidster van het verzorgingstehuis] geheel overstuur op mijn kantoor. Ze vertelede dat [appellant] zoon van [moeder van appellant] appartement [nummer] haar had vastgepakt, geïntimideerd en grove harde taal had gebruikt.Ben toen direct naar het appartement [nummer] gegaan.Mijzelf voorgesteld en gevraagd aan dhr. wat het probleem is.Er zou door ons personeel een motblik met veger zijn weggegooid.Heb aangegeven als dit het probleem is dat ik zal zorgen dat er een nieuw motblik met veger komt.Heb aangegeven dat wij het niet accepteren dat dhr. ons personeel aanraakt, laat staan vastpakt, intimideerd en grove harde taal gebruikt.Dhr. ging tot 3 x toe dreigend voor mij staan en maakte aanstalten om ook mij te grijpen(…)”Uit deze verklaring volgt dat [teamleidster van het verzorgingstehuis] meteen na het incident met [appellant] haar verhaal, zoals later door haar is opgetekend, heeft gedaan aan [directeur van het verzorgingstehuis] en dat [directeur van het verzorgingstehuis] zelf ook bedreigd is door [appellant], die kwaad was over het ontbreken van de stoffer en blik.
Vervolgens heeft een collega van [teamleidster van het verzorgingstehuis], [medewerker van het verzorgingstehuis] (hierna: [medewerker van het verzorgingstehuis]) onder meer het volgende geschreven:
“(…) Op vrijdagmorgen 16 oktober 2009 rond 11 uur was ik bij een bewoner op kamer. (…)Ik hoorde gebrul op de gang en dichtklappende deuren. Ik heb even afgewacht maar toen dit maar doorganing ben ik op de gang gaan kijken. Ik zag [teamleidster van het verzorgingstehuis] richting de trap lopen en [appellant] kwam uit de kamer van zijn moeder. Dhr was zichtbaar boos. Hij zwaaide met zijn armen en brulde over de gang richting [teamleidster van het verzorgingstehuis]. [teamleidster van het verzorgingstehuis] probeerde met een boog langs hem heen te lopen maar dit lukte niet want dhr greep haar vast. [teamleidster van het verzorgingstehuis] rukte zich los en liep door.Dhr ging weer luidruchtig scheldend naar zijn moeder.(…)Ik heb gewacht tot [teamleidster van het verzorgingstehuis] weer op kantoor kwam. [teamleidster van het verzorgingstehuis] vertelde dat ze naar iemand van het m.t. was gegaan om hulp te vragen en dat diegene zo naar boven kwam.Ik heb samen met [teamleidster van het verzorgingstehuis] op kantoor gewacht tot diegene kwam. [teamleidster van het verzorgingstehuis] was erg aangedaan doordat [appellant] haar zo bedreigt had en haar zelfs in de kamer had willen trekken. We hielden de deur gesloten en [appellant] kwam 2x scheldend voor het raam staan. Daarna liep hij weer hevig mopperend naar zijn moeder. (…)”Uit de verklaring van [medewerker van het verzorgingstehuis] volgt dat [appellant] naar [teamleidster van het verzorgingstehuis] heeft luidkeels heeft gemopperd en heeft geschreeuwd en dat hij haar heeft vastgepakt.
Een andere collega van [teamleidster van het verzorgingstehuis], [medewerkster 2] (hierna: [medewerkster 2]) heeft onder meer het volgende geschreven:
“Op 16-10-2009 liep ik op de afdeling toen ik ineens een mannenstem hoorde die op een agressieve toon en schreeuwend tekeer ging.Toen ik op het lawaai afging, zag ik dat mijn collega ([teamleidster van het verzorgingstehuis]) in het kantoor stond en dat [appellant] dicht tegen haar aanstond en tegen haar aan het schreeuwen was. Omdat dit er als zeer bedreigend voelde, bleef ik op een afstandje op de gang wachten, met als bedoeling haar te kunnen helpen, mocht dit nodig zijn. Ik kon door het raam zien wat zich in het kantoor afspeelde.Ik zag vervolgens dat[appellant] uit het kantoor liep, al briesend en schreeuwend en ging heen en weer lopen op de afdeling, van kantoor naar de kamer van zijn moeder.(…)Ik stond nog op de gang naast de deur van kamer 111 samen met Dhr. van kamer 111, toen ik mijn collega [teamleidster van het verzorgingstehuis] uit het kantoor zag lopen, zij liep vervolgens ter hoogte van de kamer van Mw. [appellant], waar de [appellant] in de deuropening stond.Ik heb gezien dat [appellant] mijn collega vastgreep en drukte haar vervolgens tegen de muur, daarbij sloeg hij zeer agressieve taal naar haar uit.Toen ik dit zag, rende ik er naar toe om haar te hulp te kunnen schieten. Mijn collega wist zich gelukkig los te rukken, zodat ik terug ben gelopen. (…)Toen ik even later op het kantoor kwam trof ik mijn collega ([teamleidster van het verzorgingstehuis]) aan, die totaal overstuur was. [appellant] kwam nog een paar keer voor het kantoor deur staan, maar we hebben de deur niet meer geopend.(…)”Uit de verklaring van [medewerkster 2] volgt dat [appellant] schreeuwend door het tehuis liep, dat [appellant] in het kantoor van [teamleidster van het verzorgingstehuis] op korte afstand van [teamleidster van het verzorgingstehuis] naar haar heeft geschreeuwd en dat hij [teamleidster van het verzorgingstehuis] heeft vastgepakt toen zij de kamer van de moeder van [appellant] probeerde te passeren.
Een andere collega van [teamleidster van het verzorgingstehuis], [medewerkster 3] (hierna: [medewerkster 3]) heeft het volgende verklaard:
“Vrijdag 16-10-2009 tijd 11.30 uur ligt nog in mijn geheugen of het gisteren is gebeurt.Ik stond bij de printer met mijn collega’s toen Dhr [appellant] uit de kamer van zijn moeder Mevr. [moeder van appellant] kwam met veel kabaal van, waar moeders veger en blik wel niet was, want die hadden wij “gestolen” en dat werd met luidruchtige stem gezegd, wij hebben te kennen gegeven dat wij die niet hadden en niet wisten waar die was.Dhr. [appellant] bleef maar schreeuwen ook tegen zijn moeder toen ie weer bij haar op de kamer was, Mevr.[moeder van appellant] riep haar zoon iedere keer terug als Dhr [appellant] de gang weer op wou, want hij was echt niet meer voor rede vatbaar en ik voelde mij niet meer veilig op de gang, net zoals onze bewoners die de deur al op slot deden terwijl ze die altijd van slot hadden.Dhr. [appellant] bleef maar door zeuren en met heftig schreeuwende stem kwam Dhr [appellant] hier iedere keer op terug, ik zelf was later medicijnen aan het delen, en alle bewoners vroegen wat er wel niet aan de hand was, want er werd iedere keer zo geschreeuwd dat ze dat niet fijn vonden, het was ja net oorlog.”Uit deze verklaring volgt dat [appellant] geruime tijd schreeuwde. Er volgt ook uit dat dit tot onrust bij de bewoners van het tehuis heeft geleid. Dat volgt ook uit de niet aangehaalde gedeeltes van de verklaringen van [medewerker van het verzorgingstehuis] en [medewerkster 2].
Grief X in het principaal appel, die zich keert tegen deze proceskostenveroordeling, faalt dan ook.