In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de vraag of de Regeling seniorenverlof van FNV Bondgenoten in strijd was met artikel 3 aanhef en onder e van de Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij Arbeid (WGBL). De zaak betreft een geschil tussen FNV Bondgenoten en een voormalige werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], die aanspraak maakte op seniorenverlof. De werknemer was in dienst bij FNV Bondgenoten en had op basis van de CAO FNV Ledenservice recht op seniorenverlof, maar na de invoering van de Harmonisatie CAO in 2005 werd dit recht gewijzigd. De werknemer stelde dat de wijziging van haar seniorenverlof in strijd was met de WGBL, omdat er een onderscheid werd gemaakt tussen werknemers onder en boven de 60 jaar zonder objectieve rechtvaardiging.
Het hof oordeelde dat de Regeling seniorenverlof inderdaad een verboden onderscheid naar leeftijd maakte, omdat het extra verlof alleen werd toegekend aan werknemers tussen de 45 en 60 jaar. Het hof verwierp de argumenten van FNV Bondgenoten dat de regeling onderdeel uitmaakte van een levensfasebewust personeelsbeleid. Het hof concludeerde dat de toepassing van de Regeling seniorenverlof in strijd was met de WGBL en dat de werknemer recht had op de seniorenuren die haar eerder waren toegekend. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de werknemer alsnog af, waarbij het de kosten van de procedure voor de werknemer ten laste legde.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met arbeidsvoorwaarden die leeftijdsgebonden zijn en de verplichting om gelijke behandeling te waarborgen, zoals vastgelegd in de WGBL. Dit arrest heeft implicaties voor de manier waarop CAO's en interne regelingen worden vormgegeven, vooral als het gaat om seniorenverlof en andere leeftijdsgebonden arbeidsvoorwaarden.