ECLI:NL:GHARL:2013:7886

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
200.099.890
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de Regeling seniorenverlof en het verbod op leeftijdsdiscriminatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Regeling seniorenverlof van FNV Bondgenoten. De zaak betreft een geschil tussen FNV Bondgenoten en een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], die stelt dat de Regeling seniorenverlof in strijd is met artikel 3 aanhef en onder e van de Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij de Arbeid (WGBL). De werknemer, die op 60-jarige leeftijd geen seniorenverlof meer kan opbouwen, betoogt dat dit een indirecte dwang tot vervroegd pensioen betekent en dat er geen objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid tussen 60-plussers en 60-minners bestaat.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Regeling seniorenverlof inderdaad onderscheid maakt op basis van leeftijd, wat in strijd is met de WGBL. Het hof oordeelt dat de regeling niet kan worden gerechtvaardigd door een levensfasebewust personeelsbeleid, omdat deze regeling op zichzelf staat en niet in samenhang met andere maatregelen is ontwikkeld. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een verworven recht, maar het hof heeft deze conclusie herzien en benadrukt dat de Regeling seniorenverlof een verboden onderscheid naar leeftijd maakt.

De uitspraak leidt tot de conclusie dat FNV Bondgenoten de Regeling seniorenverlof moet aanpassen om te voldoen aan de wettelijke vereisten en dat de werknemer recht heeft op de seniorenverlofuren die haar zijn ontnomen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de werknemer af, waarbij het hof de kosten van de procedure toewijst aan de werknemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.099.890
(zaaknummer rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht 717365)
arrest van de derde kamer van 22 oktober 2013
in de zaak van
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV Bondgenoten,
gevestigd te Utrecht,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: FNV Bondgenoten,
advocaat: mr. W.M. Engelsman,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. K.F.J. Machielsen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
17 november 2010 en 5 oktober 2011 die de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen FNV Bondgenoten als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 december 2011,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- de akte overlegging producties,
- de akte houdende uitlating productie.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in dit hoger beroep van de navolgende feiten uit.
3.2
[geïntimeerde] is geboren op [geboortedatum]. Zij is op 1 januari 1993 bij (een rechtsvoorganger van) FNV Bondgenoten in dienst getreden. Zij is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam in de functie van secretaresse voor 28 uur in de week.
3.3
Met ingang van 1 juli 2004 is bij FNV Bondgenoten de Regeling Seniorenverlof van FNV Bondgenoten (hierna: de Regeling seniorenverlof) in werking getreden. Op grond van deze regeling krijgen werknemers van hun 45e tot hun 60e jaar een oplopend aantal uren seniorenverlof toegewezen, waarbij zij ervoor kunnen kiezen deze uren in te roosteren of op te sparen. Tot 1 januari 2006 waren de werknemers pensioengerechtigd bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.
3.4
In de Regeling seniorenverlof is voor zover thans relevant het volgende opgenomen:
“Artikel 3. Opbouw leeftijdsverlof
van 45 t/m 49 jaar:      17,5 uur per jaar
van 50 t/m 54 jaar:      35 uur per jaar
van 55 t/m 56 jaar      105 uur per jaar
van 57 t/m 58 jaar      227,5 uur per jaar
van 59 tot 60 jaar      332,5 uur per jaar
totaal:         1260 uur
(…)
4.2
de toekenning eindigt bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd.
(…)
Artikel 6 sparen en spreiden van het verlof
6.1
De werknemer kan de verlofuren, die hij opbouwt tot en met het 56e levensjaar opsparen. De gespaarde uren kunnen gebruikt worden voor latere opname of een aaneengesloten langere verlofperiode.
6.2
Op zijn 57e levensjaar kan de werknemer aangeven of hij/zij de opname van het tijdens dat jaar en volgende jaren op te bouwen verlof en van een eventueel opgespaard verlof vanwege mogelijk uitstel van de datum waarop betrokkene met pensioen zal gaan wenst te spreiden over meerdere jaren (maximaal tot het 65e levensjaar)
6.3
Indien betrokkene van deze spreidingsmogelijkheid gebruik wil maken, bepaalt hij in overleg met de leidinggevende hoe het verlof wordt opgenomen.
(…)
Artikel 8 Algemene Overgangsmaatregel
8.1
De werknemer, die op 1 juli 2004, op grond van de tot die datum voor hem geldende regeling over 2004 meer verlofuren heeft, dan het aantal verlofuren volgens deze regeling, blijft dat meerdere aantal behouden. (…).
(…)
Artikel 10 Bijzondere Overgangsmaatregel 57, 58 en 59-jarigen per 1 juli 2004
10.1
Voor deze groep werknemers geldt de volgende bijzondere overgangsregeling: Ingeval een werknemer die op 1 juli 59, resp. 58, resp. 57 jaar oud is, besluit het pensioen uit te stellen, dan krijgt deze werknemer bij het bereiken van de 60-, respectievelijk 61- 62-63 en 64-jarige leeftijd een extra verlofsaldo toegekend van:
bij 59 jaar op 1 juli 2004: 208 uur per jaar pensioenuitstel
bij 58 jaar op 1 juli 2004: 104 uur per jaar pensioenuitstel
bij 57 jaar op 1 juli 2004: 52 uur per jaar pensioenuitstel.
(…)”
3.5
[geïntimeerde] was 54 jaar oud ten tijde van de inwerkingtreding van de Regeling seniorenverlof. Op grond van deze regeling kon zij aanspraak maken op 28 seniorverlofuren per jaar, welk aantal overeenkomstig een staffel jaarlijks toenam. Op haar 59e jaar had [geïntimeerde] recht op 266 seniorverlofuren per jaar. In overleg met haar leidinggevende nam zij wekelijks vier seniorverlofuren op, zodat zij 24 uur per week werkte in plaats van 28 uur.
3.6
Met ingang van 1 januari 2006 is de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd van 60 naar 65 jaar, waarbij de werknemers ervoor kunnen kiezen het pensioen eerder te laten ingaan.
3.7
[geïntimeerde] heeft, sinds zij op [datum] de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, geen seniorenverloftegoed meer opgebouwd.
3.8
[geïntimeerde] is voornemens tot haar 65e jaar te werken. Zij is op grond van haar arbeidsovereenkomst gehouden 28 uur per week te werken, maar zij neemt sinds
[datum] vier uur per week (vakantie)verlof op.
3.9
[geïntimeerde] is lid van FNV Bondgenoten.

4.De motivering van de beslissing in het hoger beroep

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
4.1
[geïntimeerde] heeft zich in eerste aanleg, kort weergegeven en voor zover thans relevant, op het standpunt gesteld dat de aanspraak op seniorenverlof moet worden beschouwd als een verworven recht waarop de nieuwe pensioenregeling geen inbreuk kan maken, dat het niet meer toekennen van seniorendagen indirect leidt tot het afdwingen van vervroegde pensionering hetgeen in strijd is met geldende jurisprudentie, dat FNV Bondgenoten een onderscheid maakt tussen 60-plussers en 60-minners, voor welk onderscheid geen objectieve rechtvaardiging bestaat en dat FNV Bondgenoten handelt in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW nu van FNV Bondgenoten had mogen worden verwacht dat zij hangende het overleg met de vakbond over een levensfasebewust personeelsbeleid voor [geïntimeerde] een bevredigende oplossing zou vinden zodat zij niet “tussen wal en schip” zou geraken.
4.2
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter, kort samengevat, overwogen dat van een verworven recht geen sprake is omdat de Regeling seniorenverlof aanspraak gaf op seniorenverlof tot het 60e jaar en het feit dat de pensioenleeftijd vervolgens is verhoogd naar 65 jaar niet zonder meer impliceert dat de oude seniorenregeling ongewijzigd zou worden voortgezet tot 65-jarige leeftijd. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat de Regeling seniorenverlof op zichzelf beschouwd geen ongeoorloofd onderscheid maakt tussen 60-minners en 60-plussers, omdat deze regeling de werknemer immers de mogelijkheid geeft om de seniorendagen waarop de werknemer aanspraak kan maken te spreiden over de periode vanaf het 45e tot het 65e jaar waardoor de werknemer die er voor kiest door te werken tot zijn 65e nog aanspraak op verlofdagen kan maken. Door deze spreidingsmogelijkheid is er ook geen sprake van een dwang om met 60e jarige leeftijd met pensioen te gaan. FNV Bondgenoten heeft volgens de kantonrechter echter wel in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap gehandeld door de pensioenleeftijd met ingang van 1 januari 2006 te verhogen naar 65 jaar zonder de Regeling seniorenverlof hier op aan te passen zodat, kort gezegd, werknemers als [geïntimeerde] in de periode totdat een nieuw levensfasebewust beleid is ingevoerd, tussen wal en schip vallen. FNV Bondgenoten heeft zich niet als een goed werkgever gedragen door voor deze tussenperiode geen bevredigende oplossing te bewerkstelligen.
4.3
FNV Bondgenoten heeft onder aanvoering van vijftien grieven principaal hoger beroep ingesteld. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft op haar beurt onder aanvoering van vijf grieven incidenteel hoger beroep ingesteld.
in het principaal hoger beroep
4.4
Met grief 9 voert FNV Bondgenoten aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de Regeling seniorenverlof zelf geen verboden onderscheid maakt in de zin van de Wet Gelijke Behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (hierna: WGBL) omdat de Regeling seniorenverlof de mogelijkheid tot spreiding heeft opgenomen.
4.5
Deze grief slaagt. Hiertoe overweegt het hof als volgt. In artikel 1 lid 1 van de WGBL wordt onder het begrip “onderscheid” verstaan: onderscheid op grond van leeftijd of op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dat onderscheid op grond van leeftijd tot gevolg heeft. In artikel 3 aanhef en onder e WGBL is bepaald dat onderscheid is verboden bij de arbeidsvoorwaarden. De Regeling seniorenverlof kent extra vrije tijd (te weten de seniorenuren die onder het begrip “arbeidsvoorwaarden” vallen) toe aan werknemers tussen hun 45e en 60e levensjaar toe. Door deze arbeidsvoorwaarde niet aan alle werknemers, maar slechts aan de werknemers in voornoemde leeftijdscategorie toe te kennen, wordt binnen de Regeling seniorenverlof onderscheid gemaakt naar leeftijd in de zin van artikel 1 lid 1 WGBL.
4.6
Vervolgens rijst de vraag of in dit geval een uitzondering geldt op het op grond van artikel 3 aanhef en onder e WGBL geldende verbod op het maken van onderscheid op grond van leeftijd bij arbeidsvoorwaarden. Ingevolge artikel 7 lid 1 aanhef en onder a en c WGBL geldt het verbod van onderscheid niet indien het onderscheid is gebaseerd op werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid ter bevordering van arbeidsparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën, voor zover dit beleid is vastgesteld bij of krachtens wet (sub a) dan wel indien het onderscheid anderszins objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (sub c). Van een objectieve rechtvaardiging in voornoemde zin zou sprake kunnen zijn indien de Regeling seniorenverlof is ingebed in een levensfasebewust personeelsbeleid.
4.7
FNV Bondgenoten heeft aangevoerd dat de Regeling seniorenverlof op zichzelf staat en niet ook andere maatregelen omvat die inspelen op de behoeften van werknemers behorende bij hun leeftijdsfase. De Regeling seniorenverlof kan dus volgens FNV Bondgenoten niet worden aangemerkt als levensfasebewust personeelsbeleid. Bovendien blijkt dit ook uit de naam van het nieuwe (per 1 januari 2012 geldende) akkoord
“ Overgangsregeling seniorenverlof naar levensfaseverlof FNV Bondgenoten”, dat voordien geen levensfasebewust personeelsbeleid bij FNV Bondgenoten van kracht was.
4.8
[geïntimeerde] heeft daartegen ingebracht dat de Regeling seniorenverlof wel degelijk is ingebed in leeftijdsbewust personeelsbeleid. Daartoe heeft zij in haar memorie van antwoord in randnummer 57 verwezen naar het Principe-akkoord inzake de Harmonisatie Seniorenverlofregeling van 3 juni 2004, welk personeelsbeleid nadien is bevestigd in de CAO 2005-2007. Zij verwijst hiervoor echter naar een productie uit een ander dossier. Mocht zij bedoeld hebben te refereren aan productie 10 van haar inleidende dagvaarding, te weten de Preambule CAO FNV Organisaties 2005-2007, dan kan dat haar niet baten nu in artikel 5 van deze Preambule aan een werkgroep de
opdrachtwordt gegeven een geïntegreerd voorstel te doen over levensfasebewust personeelsbeleid, hetgeen impliceert dat dit er voorheen als zodanig nog niet was. Andere redenen waarom de Regeling seniorenverlof objectief gerechtvaardigd zou zijn, zijn niet gesteld, zodat het hof oordeelt dat de Regeling seniorenverlof een verboden onderscheid naar leeftijd maakt.
4.9
Aldus is de situatie dat FNV Bondgenoten door toepassing van de Regeling seniorenverlof in strijd handelt met het verbod van artikel 3 aanhef en onder e WGBL. Hoewel FNV Bondgenoten deze regeling ook had kunnen intrekken, heeft zij besloten om vooralsnog de Regeling seniorenverlof te blijven toepassen. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat toewijzing van haar vordering (kort gezegd: verklaring voor recht dat het FNV Bondgenoten niet was toegestaan om haar met ingang van [datum], toen zij 60 jaar werd, haar seniorenuren te ontnemen) FNV Bondgenoten niet dwingt tot méér contra legem handelen dan zij nu al doet. Toewijzing van haar vordering zou, aldus [geïntimeerde], juist leiden tot een situatie waarin een groep werknemers (namelijk de 60-plussers) niet meer discriminatoir zou worden behandeld.
4.1
Het hof verwerpt dit verweer van [geïntimeerde] nu toewijzing van haar vordering juist zou leiden tot een situatie waarin FNV Bondgenoten gehouden is om tot verdere schending van de WGBL over te gaan, hetgeen niet van haar gevergd kan worden, zeker niet nu vaststaat dat FNV Bondgenoten en de Sectorraad (na langdurige onderhandelingen) tot een akkoord omtrent een overgangsregeling van de Regeling seniorenverlof naar levensfasebewust personeelsbeleid zijn gekomen. Toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] zou er immers toe leiden dat opnieuw een onderscheid jegens andere werknemers, zowel tussen haar en de groep werknemers die de 60-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt, als tussen haar en andere werknemers ouder dan 60 jaar, zou worden gecreëerd dan wel het bestaande onderscheid wordt vergroot.
4.11
Het hof komt vervolgens toe aan de (gezamenlijke) behandeling van de grieven 11 en 12. In deze grieven heeft FNV Bondgenoten aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de regeling voor [geïntimeerde] onbegrijpelijk en onredelijk uitwerkt omdat FNV Bondgenoten een situatie heeft gecreëerd waardoor [geïntimeerde] tot haar 60e werd ontlast terwijl zij na haar 60e weer volledig aan de slag moest (grief 11) en dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat FNV Bondgenoten zich niet als goed werkgever in de zin van artikel 7: 611 BW heeft opgesteld doordat zij geen bevredigende oplossing heeft bewerkstelligd voor de periode waarin het nieuwe beleid nog niet is ingevoerd om te voorkomen dat personeelsleden vanaf hun 60e tussen wal en schip vallen (grief 12).
Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat de pensioenrichtleeftijd van 60 jaar naar 65 jaar is verschoven nog niet meebrengt dat ook de Regeling seniorenverlof moest worden aangepast, in die zin dat werknemers nu ook na hun 60e seniorverlofuren kunnen opbouwen. FNV Bondgenoten heeft in het “gat” tussen 60 en 65 jaar voorzien door werknemers de mogelijkheid van spreiden en sparen te geven. In lid 2 van het hierboven in rechtsoverweging 3.4 geciteerde artikel 6 van de Regeling seniorenverlof staat de mogelijkheid van sparen vermeld. Dit artikel bepaalt dat een werknemer kan aangeven of hij de seniorenuren die hij opbouwt in het jaar van opbouw wil opnemen of wil spreiden over meerdere jaren tot maximaal het 65e jaar. Door deze keuze te maken heeft FNV Bondgenoten niet, anders dan [geïntimeerde] aanvoert, in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) gehandeld. Hiervan is evenmin sprake doordat FNV Bondgenoten haar, zoals [geïntimeerde] stelt en FNV Bondgenoten betwist, nimmer zou hebben voorgelicht over de mogelijkheid van sparen en spreiden van seniorenverlof. Op FNV Bondgenoten rust immers niet de verplichting om werknemers die zijn aangesloten bij een werknemersvereniging die partij is bij de CAO (zoals [geïntimeerde]) individueel te wijzen op de consequenties die een CAO voor hen heeft, nog los van het feit dat FNV Bondgenoten voldoende gemotiveerd heeft betwist dat [geïntimeerde] geen weet heeft gehad van de mogelijkheid van sparen en spreiden van seniorenverlof.
Uit het voorgaande volgt dat evenmin is komen vast te staan dat FNV Bondgenoten door het uitvoeren van de Regeling seniorenverlof jegens [geïntimeerde] in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
4.12
Bij deze stand van zaken kan bespreking van de overige grieven achterwege blijven. Nu tegenover de hierboven gereleveerde betwisting door FNV Bondgenoten [geïntimeerde] haar stellingen onvoldoende concreet nader heeft onderbouwd, ziet het hof geen aanleiding tot bewijslevering.
in het incidenteel hoger beroep
4.13
In grief 1 voert [geïntimeerde] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij ervoor heeft gekozen om haar pensioen op 65e jarige leeftijd in te laten gaan.
Nog afgezien van het feit dat het hof niet duidelijk is geworden wat [geïntimeerde] met deze grief precies beoogt, faalt deze omdat tegenover deze enkele stelling FNV Bondgenoten gemotiveerd heeft ingebracht dat werknemers gerechtigd zijn om met 60 jaar met pensioen te gaan, maar ervoor kunnen kiezen om langer door te werken en pas met hun 64e of 65e met pensioen te gaan. Het is derhalve de eigen keuze van [geïntimeerde] geweest om na haar 60e door te werken. Dat deze keuze wellicht is ingegeven doordat [geïntimeerde] zich niet kan veroorloven eerder met pensioen te gaan, doet aan het voorgaande niet af.
4.14
Met grief 2 stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat zij recht heeft op haar laatstelijk geldende aanspraak op seniorenverlofuren (welke uren zij dus op haar 59e genoot, zijnde 266 uren) tot het moment waarop een nieuwe CAO is gesloten omdat sprake is van een verworven recht. Dit recht is ontstaan, zo begrijpt het hof de stelling van [geïntimeerde], omdat de Regeling seniorenverlof de status van CAO heeft en in de arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd en omdat het niet toekennen van seniorenverlof na haar 60e jaar in strijd zou komen met de aard en strekking van de CAO omdat het aantal seniorenuren opliep met het oplopen van de leeftijd en dus niet kan afnemen.
Van een verworven recht kan naar het oordeel van het hof geen sprake zijn nu [geïntimeerde] ingevolge de Regeling seniorenverlof nimmer recht heeft gehad op opbouw van seniorenverlofuren. De Regeling seniorenverlof vermeldt in artikel 4.2 (geciteerd in rechtsoverweging 3.4) immers dat de opbouw van het leeftijdsverlof, en daarmee het toekennen van de seniorenverlofuren, op 60 jarige leeftijd eindigt. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat zij op basis van een andere regeling recht heeft op toekenning van seniorenverlofuren na haar 60e. Een beroep op de aard en strekking van de CAO kan haar evenmin baten. Uit de bewoordingen van de CAO (voor de uitleg van een CAO bepaling is de letterlijke betekenis van deze bewoordingen in beginsel doorslaggevend) volgt juist dat een werknemer (slechts) tot en met het 59e jaar recht heeft op opbouw van seniorenverlofuren. Verder heeft FNV Bondgenoten gemotiveerd uiteengezet dat de Sectorraad en FNV Bondgenoten er bewust voor hebben gekozen om de (hierboven in rechtsoverweging 3.4 genoemde) 1260 seniorenverlofuren toe te kennen en te verdelen over de periode van 45 tot en met 59 jaar. Ook uit de mogelijkheid van sparen en spreiden volgt volgens FNV Bondgenoten dat er bewust voor is gekozen om werknemers vanaf hun 60e jaar geen seniorenverlofuren te laten opbouwen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Regeling seniorenverlof, die de status heeft van een CAO, geïncorporeerd is in de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde]. Nu [geïntimeerde], mede gelet op de gemotiveerde betwisting van FNV Bondgenoten, onvoldoende heeft gesteld waarom er sprake zou zijn van een verworden recht, inhoudende dat zij ook na haar 60e recht heeft op opbouw van seniorenverlofuren, gaat het hof ervan uit dat daarvan geen sprake is. Ook deze grief is dus tevergeefs voorgesteld.
4.15
Met grief 3 voert [geïntimeerde] aan dat het niet zozeer de Regeling seniorenverlof zelf is die een verboden onderscheid naar leeftijd maakt, maar dat dit onderscheid het gevolg is van de keuzes (te weten de keuze tot verhoging van de pensioenleeftijd zonder aanpassing van de Regeling seniorenverlof en de keuze om deze regeling desondanks te blijven toepassen) van FNV Bondgenoten. FNV Bondgenoten kan alleen dit verboden onderscheid opheffen door aan [geïntimeerde] tenminste hetzelfde aantal seniorenverlofuren toe te kennen als aan 60- minners wordt toegekend. Deze keuzes getuigen, aldus nog steeds [geïntimeerde], bovendien niet van goed werkgeverschap.
Voor de behandeling van deze grief volstaat het hof met verwijzing naar hetgeen hierover in rechtsoverweging 4.9 van het principaal hoger beroep is overwogen. Ook deze grief faalt derhalve.
4.15
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen falen ook de grieven 4 en 5.
Slotsom
De slotsom luidt dat het principaal hoger beroep slaagt en dat het incidenteel hoger beroep faalt. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij zowel in de kosten van de eerste aanleg als in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter, rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht van 5 oktober 2011 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg, aan de zijde van FNV Bondgenoten begroot op € 900,-;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van FNV Bondgenoten begroot op € 666,- voor griffierechten, op € 90,81 voor explootkosten en op € 894,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van FNV Bondgenoten begroot op
€ 447,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs G.P.M. van den Dungen, A.A. van Rossum en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
22 oktober 2013.