In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een kennelijk onredelijk ontslag van [appellant 1], die sinds 1994 als kok in dienst was bij de vennootschap onder firma Snackhouse Block, handelend onder de naam Gasterij P.P. Geïntimeerden hebben [appellant 1] op 20 augustus 2009 op staande voet ontslagen, omdat hij niet op zijn werk was verschenen. De kantonrechter heeft dit ontslag nietig verklaard en geïntimeerden veroordeeld tot loondoorbetaling. Geïntimeerden vroegen vervolgens toestemming aan het UWV om de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen op te zeggen, welke toestemming op 26 februari 2010 werd verleend. [Appellant 1] vorderde een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was en vroeg om een schadevergoeding van € 36.500,-. De kantonrechter wees deze vorderingen af en veroordeelde [appellant 1] in de proceskosten.
In hoger beroep heeft [appellant 1] grieven ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter, onder andere dat er geen valse of voorgewende reden aan de opzegging ten grondslag lag en dat er sprake was van een pensioenbreuk. Het hof heeft de grieven besproken en geconcludeerd dat [appellant 1] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De jaarstukken die door geïntimeerden zijn overgelegd, tonen aan dat de onderneming een zwakke financiële positie had, wat de bedrijfseconomische redenen voor het ontslag onderbouwt. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was en bekrachtigt het vonnis. [Appellant 1] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 4.710,-, inclusief nakosten. Het arrest is uitgesproken op 22 oktober 2013.