ECLI:NL:GHARL:2013:7946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
200.100.675-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verzet tegen eiswijziging in bodemprocedure met betrekking tot hypotheekrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een incident tot verzet tegen een eiswijziging in een hoger beroep. De appellante, een bouwbedrijf, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de Rabobank en het Fierljepcentrum, waarbij zij onder andere verzocht om medewerking aan de inschrijving van een hypotheek. De Rabobank heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging, stellende dat deze in strijd is met de goede procesorde en de verdediging bemoeilijkt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de eiswijziging tijdig is ingediend en niet leidt tot onredelijke vertraging van het geding. De appellante heeft de eis gewijzigd om te voorkomen dat er een nieuwe procedure zou moeten worden gestart, en het hof heeft vastgesteld dat de Rabobank voldoende gelegenheid heeft om op de nieuwe argumenten te reageren. Het hof heeft de bezwaren van de Rabobank verworpen en de eiswijziging van de appellante toegestaan. De beslissing over de kosten van het incident zal worden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.100.675/01
(zaaknummers rechtbank Leeuwarden 92740 / HA ZA 08-908 en 96225 / HA ZA 09-358)
arrest van de eerste kamer van 22 oktober 2013 in het incident tot verzet tegen de eiswijziging in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg eiseres in zaaknr. 96225 / HA ZA 09-358, gedaagde in zaaknr. 92740 / HA ZA 08-908 (tezamen met haar vennoten [vennoot] en [vennoot]),
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.J. Welvering, kantoorhoudende te Leek,
tegen

1.Rabobank Hypotheekbank N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
Coöperatieve Rabobank Noordoost Friesland u.a.,
gevestigd te Dokkum,
geïntimeerden sub 1 en 2,
in eerste aanleg gedaagden in zaaknr. 96225 / HA ZA 09-358,
hierna gezamenlijk (in enkelvoud) te noemen:
de Rabobank,
advocaat: mr. O.A. van Oorschot, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en

3.Recreatief Fierljeppen Lauwersland v.o.f.,

gevestigd te Zwaagwesteinde,
en haar vennoten:
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
5.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden sub 3, 4 en 5,
in eerste aanleg eisers in zaaknr. 92740 / HA ZA 08-908, gedaagden in zaaknr. 96225 / HA ZA 09-358,
hierna gezamenlijk (in enkelvoud) te noemen:
het Fierljepcentrum,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de incidentele vonnissen van 13 mei 2009 (zaaknr. 92740 / HA ZA 08-908) en 16 september 2009 (zaaknr. 96225 / HA ZA 09-358), de rolbeslissingen van 30 juni 2010 en 8 december 2010, en het vonnis van 19 oktober 2011 van de rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht, (hierna: de rechtbank) .

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 12 januari 2012 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de vonnissen van 16 september 2009 en 19 oktober 2011 met dagvaarding van de Rabobank en het Fierljepcentrum tegen de zitting van 31 januari 2012.
2.2
De conclusie van de memorie van grieven, tevens houdende wijziging althans vermeerdering van eis, luidt:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
1. geïntimeerden te veroordelen/bevelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen arrest mee te werken aan de (her)inschrijving als eerste hypotheek van de in productie 2 bij de inleidende dagvaarding d.d. 16 april 2009 opgenomen hypotheekakte van 26 april 2004, althans (subsidiair) mee te werken aan de vestiging van het recht van eerste hypotheek ten behoeve van [appellante] op het perceel kadastraal bekend gemeente Veenwouden, sectie G, nummer 5910 voor een bedrag van € 250.000,00 althans (subsidiair) € 110.000,00 en voorts geïntimeerden te verplichten dientengevolge alle handelingen te verrichten die volgens de door [appellante] aan te wijzen notaris daartoe noodzakelijk zijn;
2. te bepalen dat de geïntimeerde die de onder sub 1 opgenomen last niet zal nakomen een dwangsom van € 1000,00 per dag aan [appellante] zal verbeuren voor elke dag waarop die geïntimeerde met het nakomen van de onder sub 1 opgenomen verplichtingen in gebreke blijft;
3. geïntimeerden hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één daaraan voldoet, de ander tot zover zal zijn gekweten, te veroordelen van de notariële en kadastrale kosten die uit de onder sub 1 opgenomen verplichtingen voortvloeien;
4. (meer subsidiair) te verklaren voor recht dat de Rabobank en het Fierljepcentrum om de hierboven en in eerste aanleg naar voren gebrachte redenen zich onrechtmatig jegens [appellante] gedragen of hebben gedragen, althans wanprestatie hebben gepleegd, zulks door onder meer (blijvend) uitvoering te geven aan het vonnis van 9 mei 2007 en zulks eveneens door te weigeren mee te werken aan de inschrijving van een eerste hypotheek ter grootte van € 250.000,00 ten behoeve van [appellante] en dientengevolge de Rabobank en het Fierljepcentrum te veroordelen om de door [appellante] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vergoeden.
5. geïntimeerden hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot zover zal zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van beide instanties, oftewel van zowel de procedure in eerste aanleg alsook in appèl.
2.3
De Rabobank heeft een akte genomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante].
2.4
[appellante] heeft een antwoordakte in het incident genomen.
2.5
[appellante] heeft de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.
2.6
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Stb. 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

3.De feiten en het geding in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak (samengevat) om het volgende.
3.2
[appellante] exploiteert een bouwbedrijf. In opdracht van het Fierljepcentrum heeft [appellante] een overdekte fierljephal met horecagelegenheid en woonhuis gebouwd aan [adres]. Nadat [appellante] het Fierljepcentrum herhaaldelijk tot betaling had gemaand, zijn partijen op 20 april 2004 overeengekomen dat het Fierljepcentrum tot zekerheid van de nakoming van haar financiële verplichtingen ten behoeve van [appellante] het recht van derde hypotheek zal vestigen op het pand met ondergrond aan [adres]. Bij akte van 26 april 2004 is bedoelde hypotheek gevestigd voor een bedrag van € 250.000,-.
3.3
Ten tijde van de vestiging van de derde hypotheek was een recht van eerste hypotheek verstrekt aan Aegon Levensverzekering N.V (Aegon) tot een bedrag van € 589.914,- en een recht van tweede hypotheek aan [A] en [B] tot een bedrag van € 75.000,-. Op 1 juli 2005 had het Fierljepcentrum haar schuld aan [appellante] niet voldaan en vanaf begin 2006 is tussen partijen een debat ontstaan over de omvang van de vordering van [appellante], het meerwerk en de vraag of [appellante] in haar verplichtingen uit de aanneemovereenkomst is tekortgeschoten.
3.4
Het Fierljepcentrum heeft [appellante] gevraagd om mee te werken aan herfinanciering van het bedrijf. De Rabobank zou de financiering van het bedrijf overnemen en in dat kader zou aan deze bank het recht van eerste hypotheek worden verstrekt. De vorderingen van Aegon, [A] en [B] zouden worden voldaan en de Rabobank zou een bankgarantie van € 250.000,- ten behoeve van [appellante] afgeven. De hypotheekrechten van Aegon, [A] en [B] zouden door inlossing komen te vervallen. [appellante] heeft geweigerd met dit voorstel in te stemmen.
3.5
Het Fierljepcentrum heeft [appellante] vervolgens in rechte betrokken en in kort geding gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld (samengevat) tot doorhaling van de derde hypotheek onder afgifte van een bankgarantie van € 250.000,- door het Fierljepcentrum. Bij vonnis van 9 mei 2007 zaaknr. 81974 / KG ZA 07-113) heeft de voorzieningenrechter (voor zover hier van belang) [appellante] veroordeeld tot doorhaling van de derde hypotheek, onder afgifte door het Fierljepcentrum van een bankgarantie van € 140.000,- en onder verlening door het Fierljepcentrum van een tweede hypotheek op het pand van het Fierljepcentrum aan [adres] tot een bedrag van € 110.000,-, waarbij is bepaald dat [appellante] eerst bevoegd is tot openbare verkoop nadat het Fierljepcentrum in verzuim is met betaling van hetgeen zij op grond van een onherroepelijk vonnis aan [appellante] moet betalen.
3.6
[appellante] is van dit kort geding vonnis in hoger beroep gekomen. In verband hiermee heeft [appellante] aan de Rabobank laten weten dat de doorhaling van de derde hypotheek, in geval van vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter, moet worden teruggedraaid. Desondanks is door de Rabobank een bankgarantie gesteld tot een bedrag van € 140.000,-, welke garantie door [appellante] is ingeroepen. In juli 2007 heeft [appellante] onder protest meegewerkt aan de doorhaling van het recht van derde hypotheek en aan vestiging van het recht van tweede hypotheek. Het Fierljepcentrum heeft incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 9 mei 2007.
3.7
Bij arrest van 11 november 2008 heeft het gerechtshof te Leeuwarden het vonnis van de voorzieningenrechter van 9 mei 2007 vernietigd, de vorderingen van het Fierljepcentrum alsnog afgewezen en het Fierljepcentrum veroordeeld in de kosten van beide instanties.
3.8
[appellante] heeft zich jegens de Rabobank op het standpunt gesteld dat als gevolg van voormeld arrest zijn hypotheekrecht met terugwerkende kracht is herleefd. Omdat het hypotheekrecht van [appellante] twee jaar ouder is dan dat van de Rabobank, en gegeven de omstandigheid dat de hypotheken van Aegon en [A] en [B] zijn ingelost en dat op de vorderingen van [appellante] € 140.000,- is betaald, dient de Rabobank mee te werken aan inschrijving van het recht van eerste hypotheek ten gunste van [appellante] tot een bedrag van € 110.000,-, aldus [appellante]. De Rabobank heeft echter geen gevolg gegeven aan de sommaties van [appellante].
3.9
In de vervolgens gestarte bodemprocedure heeft [appellante] in eerste aanleg (in de zaak met nr. 96225 / HA ZA 09-358) gevorderd:
"(...) bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde(n) te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis mee te werken aan de (her)inschrijving als eerste hypotheek van de in productie 2 bij deze dagvaarding opgenomen hypotheekakte van 26 april 2004, althans (subsidiair) mee te werken aan de vestiging van het recht van eerste hypotheek ten behoeve van [appellante] op het perceel kadastraal bekend gemeente Veenwouden, sectie G, nummer 5910 voor een bedrag van € 250.000,00 althans (subsidiair) € 110.000,00, en voorts gedaagden te verplichten dientengevolge alle handelingen te verrichten die volgens de door [appellante] aan te wijzen notaris daartoe noodzakelijk zijn;
II. te bepalen dat de gedaagde die de onder sub I opgenomen last niet zal nakomen, een dwangsom van € 1000,00 per dag aan eiseres zal verbeuren voor elke dag waarop die gedaagde met het nakomen van de onder sub I opgenomen verplichtingen in gebreke blijft;
III. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de notariële en kadastrale kosten die uit de onder sub I opgenomen verplichtingen voortvloeien;
IV. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure."
3.1
In de zaak met nr. 92740 / HA ZA 08-908 heeft het Fierljepcentrum gevorderd:
"(...) uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht dat het Fierljepcentrum niets meer verschuldigd is aan gedaagden;
en voorts om gedaagden te veroordelen
II. tot het betalen van schade ten gevolge van de verlate oplevering van het aangenomen werk ad € 55.067,--, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf
22 april 2004.
III. tot betaling wegens onverschuldigde betaling een bedrag van € 23.238,02, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
IV. tot het doorhalen van de hypothecaire inschrijving ten laste van eisers gevestigd per 26 april 2004 onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat gedaagden weigeren, na betekening van het te wijzen vonnis, hieraan binnen drie dagen mee te werken.
met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure."
3.11
Bij vonnis van 13 mei 2009 (in zaaknr. 92740 / HA ZA 08-908) heeft de rechtbank de incidentele vordering van [appellante] tot onbevoegdverklaring (vanwege de toepasselijkheid van het in de AVA-voorwaarden opgenomen arbitragebeding) afgewezen.
3.12
Bij incidenteel vonnis van 16 september 2009 heeft de rechtbank beslist tot voeging van de beide procedures (zaaknrs. 92740 / HA ZA 08-908 en 96225 / HA ZA 09-358).
3.13
Met de rolbeslissing van 30 juni 2010, de nadien genomen akten en de rolbeslissing van 8 december 2010 heeft de rechtbank beslist dat geen pleidooi zal worden gehouden in zaaknr. 92740 / HA ZA 08-908. In de zaak met nummer 96225 / HA ZA 09-358 heeft op 5 juli 2011 pleidooi plaatsgevonden.
3.14
In het eindvonnis van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank als volgt beslist:
in de zaak 92740 / HA ZA 08-908
10.1
wijst de vorderingen af,
10.2
veroordeelt het Fierljepcentrum in de proceskosten, aan de zijde van [appellante]
tot op heden vastgesteld op EUR 3.513,00,
10.3
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 96225 / HA ZA 09-358
10.4
wijst de vorderingen af,
10.5
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Fierljepcentmm vastgesteld op € 262,00 aan verschotten en € 1.808,00 aan salaris advocaat,
10.6
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabobank vastgesteld op €262,00 aan verschotten en € 1.808,00 aan salaris advocaat, te betalen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis vermeerderd met de wettelijke rente over tot aan de dag der algehele voldoening,
10.7
veroordeelt [appellante] om de na dit vonnis ontstane kosten te betalen aan Rabobank, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening van de uitspraak,
10.8.
verklaart dit vonnis wat de proceskosten en nakosten betreft uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling in het incident tot verzet tegen de eiswijziging

4.1
Op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv komt aan [appellante] de bevoegdheid toe haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
4.2
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen, is in hoger beroep in die zin beperkt dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van eis plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de verandering of vermeerdering van de eis niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
4.3
Ter toelichting van de eiswijziging in hoger beroep heeft [appellante] aangegeven dat de meer subsidiaire vordering is toegevoegd omdat de Rabobank en het Fierljepcentrum zich onrechtmatig jegens [appellante] hebben gedragen door wel mee te werken aan de uitvoering van het vonnis van 9 mei 2007, maar (na de vernietiging daarvan) niet mee te werken aan een rangwisseling waarbij [appellante] het recht van eerste hypotheek krijgt ingeschreven voor een bedrag van € 250.000,-. Ook is de medewerking van de Rabobank aan het vernietigde vonnis van 9 mei 2007 onrechtmatig, omdat juist daardoor [appellante] werd verplicht om de (derde) hypotheek door te laten halen.
4.4
Rabobank heeft de navolgende bezwaren naar voren gebracht. De eiswijziging is weliswaar tijdig, maar komt in strijd met de goede procesorde en brengt een onredelijke bemoeilijking van de verdediging met zich. Het gaat om een geheel nieuwe vordering met een eigen grondslag, welke in het partijdebat in eerste aanleg geen rol heeft gespeeld. Gelet op de looptijd van het geding had het volgens de Rabobank op de weg van [appellante] gelegen om de nieuwe vordering reeds in eerste aanleg aan de orde te stellen. Bovendien wordt de Rabobank onredelijk in haar verdediging bemoeilijkt, omdat het debat over de nieuwe vordering slechts in één feitelijke instantie kan worden gevoerd. [appellante] heeft het geding voorts onredelijk vertraagd door eerst op de rol van 9 juli 2013 van grieven te dienen, terwijl het hoger beroep al op 31 januari 2012 is aangebracht. Volgens de Rabobank zal de nieuwe eis de appelprocedure nog verder vertragen. Daarnaast vordert [appellante] geen schade, maar verwijzing naar de schadestaatprocedure. Op grond van art. 615a Rv moeten bij een eiswijziging de hoofdzaak en de schadestaatprocedure als afzonderlijke gedingen worden beschouwd, zo stelt de Rabobank. Deze regel brengt mee - zo begrijpt het hof de stellingen van de Rabobank - dat wanneer bij een eiswijziging in hoger beroep een schadestaatprocedure wordt gevorderd, deze procedures zich niet voor gezamenlijke behandeling lenen. Hierdoor zal de procedure moeten worden opgesplitst, hetgeen op die manier een onredelijke vertraging van het geding meebrengt. Aldus tot zover de Rabobank.
4.5
Het hof stelt vast dat de eiswijziging van [appellante] voldoet aan de in 4.2 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [appellante] deze in de memorie van grieven heeft opgenomen. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging. Het verwijt van de Rabobank dat [appellante] het geding heeft vertraagd door lang te wachten met het nemen van grieven doet daar niet aan af, waarbij nog zij opgemerkt dat de Rabobank een vlot verloop van het hoger beroep zelf ook niet heeft bespoedigd, bijvoorbeeld door [appellante] partij-peremptoir te stellen en akte niet dienen aan te zeggen.
4.6
Anders dan de Rabobank ingang wil doen vinden, is het niet in strijd met de goede procesorde dat [appellante] in hoger beroep komt met een nieuwe vordering op een nieuwe grondslag, waar deze vordering in eerste aanleg achterwege is gebleven. Het hoger beroep biedt de appellerende partij immers mede de gelegenheid voor het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Voor zover in de argumenten van de Rabobank besloten ligt dat [appellante] ten onrechte
geen goede verklaring heeft gegeven waarom zij de (meer subsidiaire) vordering tot schadevergoeding niet reeds in eerste aanleg heeft ingesteld, geldt dat [appellante] daartoe niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [appellante] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen zij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8895).
4.7
Voor zover door de Rabobank is gesteld dat haar door de eiswijziging een instantie wordt onthouden, oordeelt het hof dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis enkel door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. In dit geval geldt verder dat de vordering tot schadevergoeding van de Rabobank in het verlengde ligt van het partijdebat zoals zich dat in eerste aanleg heeft ontwikkeld en nauw verband houdt met de reeds bekende feiten en omstandigheden. De eiswijziging strekt er naar het oordeel van het hof dan ook veeleer toe te voorkomen dat over het geschil tussen partijen een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen, terwijl het geding in hoger beroep er niet nodeloos gecompliceerd van wordt. In de argumenten van de Rabobank ziet het hof geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Rabobank zich tegen de nieuwe vordering niet adequaat zou kunnen verweren, reeds omdat zij daartoe - zoals zij zelf ook aangeeft - voldoende gelegenheid krijgt. In haar memorie van antwoord kan de Rabobank immers op alle argumenten van [appellante] reageren.
4.8
De schadestaatprocedure is in beginsel als een voortzetting van het hoofdgeding te zien. In art. 615a Rv is - voor zover hier relevant - bepaald dat voor de toepassing van art. 130 Rv hoofdzaak en schadestaatprocedure als afzonderlijke gedingen worden beschouwd. Dit betekent slechts - anders dan de Rabobank kennelijk meent - dat een schadestaatprocedure als een afzonderlijk geding wordt beschouwd voor zover het gaat om (de beoordeling van) wijzigingen in hetgeen in die schadestaatprocedure wordt gevorderd. Het hof verwerpt dan ook de stelling van de Rabobank die er met een verwijzing naar art. 615a Rv op neerkomt dat de (meer subsidiair) door [appellante] gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure tot een vertraging van het onderhavige hoger beroep zal leiden. Voor zover in de bezwaren van de Rabobank inhoudelijke argumenten besloten liggen die erop neerkomen dat de (meer subsidiaire) vorderingen van [appellante] niet voor toewijzing in aanmerking komen, zal het het hof die bij de beoordeling van de hoofdzaak betrekken.
4.9
In de bezwaren van de Rabobank ziet het hof dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij door de eiswijziging van [appellante] onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ook ambtshalve ziet het hof geen grond voor een dergelijk oordeel.
4.1
De conclusie luidt dat het verzet van de Rabobank tegen de eiswijziging zal worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis c.q. grondslag van [appellante].
4.11
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
in het incident tot verzet tegen de eiswijziging
verwerpt de bezwaren van de Rabobank tegen de eiswijziging van [appellante];
bepaalt dat over de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de (hoofd)zaak.
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 3 december 2013voor memorie van antwoord aan de zijde van de Rabobank.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. R.E. Weening en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 oktober 2013.