ECLI:NL:GHARL:2013:8171

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
21-004948-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van taakstraf aan first offender of eenmalige recidivist van winkeldiefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, die op 8 maart 2013 op heterdaad was aangehouden voor winkeldiefstal, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in stand gelaten, maar de strafoplegging herzien. De verdachte had kleding ter waarde van € 199,95 gestolen, welke kleding dezelfde dag aan de winkel was geretourneerd. Het hof oordeelde dat de inverzekeringstelling van de verdachte niet onrechtmatig was en dat de strafoplegging in lijn moest zijn met de rechterlijke oriëntatiepunten voor winkeldiefstal. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, maar het hof besloot tot een geldboete van € 200 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week. Het hof benadrukte dat de werkstraf, die eerder aan de verdachte was opgelegd, invloed had op de huidige strafoplegging, en dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting bij first offenders herziening behoeven. De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij zij zich binnen de proeftijd van twee jaren opnieuw aan een strafbaar feit schuldig maakt. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004948-13
Uitspraak d.d.: 18 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 april 2013 met parketnummer 16-048906-13 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 01-740010-11, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 oktober 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman,
mr A.W. Syrier, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter, behoudens voor wat de strafoplegging betreft, op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde straf.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

Inverzekeringstelling
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig was, nu die inverzekeringstelling was bedoeld om onderzoek te doen naar de identiteit van verdachte, wat echter geen onderzoeksbelang is. Dit dient tot strafvermindering te leiden.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de inverzekeringstelling niet onrechtmatig is, nu de inverzekeringstelling op de juiste gronden is toegepast. Verdachte is op vrijdag 8 maart 2013 te 15:50 uur op heterdaad aangehouden. Omstreeks 16:50 uur is verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en om 17:10 uur is de advocaat van verdachte op het politiebureau aanwezig voor consultatie. Het eerste verhoor van verdachte heeft plaatsgevonden op vrijdag 8 maart 2013 te 18:55 uur, waarin zij heeft bekend het feit te hebben gepleegd. Tijdens dit verhoor wil de verdachte niet verklaren waar zij verblijft. Om 20:30 uur wordt de verdachte in verzekering gesteld, nu het ter zake ingestelde onderzoek nog niet is voltooid en het in belang daarvan is dat verdachte tijdens het onderzoek ter beschikking van justitie zal blijven.
Het onderzoek naar de identiteit van verdachte is een (onderzoeks)grond voor inverzekeringstelling. Tot het onderzoek als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering behoort het herleiden van een strafbaar feit tot een herkenbare dader. Dit doel is met een persoonbeschrijving onvoldoende gerealiseerd, omdat dan de identiteit niet vaststaat. Met het oog op eventuele verdere onderzoekshandelingen, dagvaarding, bevel medebrenging en de executie van een vonnis is het van belang de naam en adres van de verdachte te achterhalen (Vgl. HR 29-05-1990, NJ 1990, 754). Daarvoor kan een (verdere) inverzekeringstelling geboden zijn. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Strafoplegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voorwaardelijk.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van kleding ter waarde van € 199,95 uit een winkel. Die kleding is dezelfde dag aan de winkel geretourneerd. Winkeldiefstallen zijn een bron van ergernis voor winkeliers. Vanwege de frequentie waarmee zij worden gepleegd veroorzaken zij aan het winkelbedrijf veel schade.
Uitgangspunt voor de strafoplegging voor iemand die voor het eerst een winkeldiefstal heeft gepleegd is in de rechterlijke oriëntatiepunten een geldboete van € 200. Bij een eerste recidive komt daar een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week bij. Daarna komen de werkstraf en de gevangenisstraf in beeld.
Verdachte is eerder eenmaal voor een winkeldiefstal veroordeeld. Daarbij is een werkstraf opgelegd en geen geldboete. Een geheel voorwaardelijke straf thans, ook als dit een gevangenisstraf betreft, doet – gelet op de recidive – geen recht aan de zaak. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou, gelet op de documentatie van verdachte en de ernst van het misdrijf, aan de andere kant een te zware straf zijn. Oplegging van een (dit keer zwaardere) werkstraf zou daarom meer in de rede liggen.
Dit wordt evenwel belet door het bepaalde in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dat op 3 januari 2012 in werking is getreden. Bij de eerder bedoelde veroordeling is verdachte immers tot een werkstraf veroordeeld, die zij heeft verricht, terwijl ten tijde van de thans bewezenverklaarde winkeldiefstal er nog geen vijf jaren zijn verstreken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen haar draagkracht, zal het hof aansluiting zoeken bij het oriëntatiepunt voor winkeldiefstal en verdachte veroordelen tot een geldboete van € 200,-- en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week.
In dit verband verdient in zijn algemeenheid nog het volgende opmerking.
De werkstraf is ingevoerd, onder meer teneinde de korte gevangenisstraf terug te dringen. Dit effect heeft zij zeker gehad. Zij heeft echter ook een ander effect gehad. Waar voordien de rechter slechts de keuze had tussen geldboete en gevangenisstraf kwam – qua zwaarte – daartussenin de werkstraf. Dit heeft ook tot gevolg gehad dat, waar eerder bij een eerste winkeldiefstal - uitgaande van de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting - een geldboete werd opgelegd, sedert de invoering van de werkstraf regelmatig in afwijking van die oriëntatiepunten en al dan niet op verzoek van de verdachte een werkstraf wordt opgelegd in plaats van een geldboete. Door dit effect komt sedert de wetswijziging van
3 januari 2012 bij recidive de gevangenisstraf veel eerder in beeld dan voordien. Teneinde niet te snel tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te komen bij dit soort delicten verdienen de oriëntatiepunten voor straftoemeting bij “first offenders” naar het oordeel van het hof hernieuwde aandacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (
twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr B.J.J. Melssen en mr R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.C.M. Steeghs, griffier,
en op 18 oktober 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr B.J.J. Melssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.