Op 6 november 2013 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich in detentie bevond in P.I. Veenhuizen. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren mrs H. Abbink, B.J.J. Melssen en A.W.M. Elders, naar aanleiding van een zitting op 30 augustus 2013. De verzoeker stelde dat de zittingscombinatie jegens hem een vooringenomenheid koesterde, en dat zijn vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd was. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek.
De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend. Vervolgens zijn de gronden van het wrakingsverzoek besproken. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting van 30 augustus 2013 en de toelichting van de raadsman van de verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de organisatorische beslissingen van het hof geen aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverden. Bovendien werd gesteld dat de afwijzing van onderzoekswensen geen grond voor wraking kon zijn, aangezien dit deel uitmaakt van de normale taak van de zittingsrechter.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het hof heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij het hof benadrukte dat de onpartijdigheid van rechters als uitgangspunt geldt, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. De beslissing werd uitgesproken door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.