Uitspraak
1.[appellant],
[appellanten],
BBP Agrar,
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
a)Makelaarsovereenkomst
- BGB, 71e druk, 2012, § 652 randnr. 6 en andere nummers). Als regel is § 311b lid 1 BGB echter in gevat van makelaarsovereenkomsten niet van toepassing, omdat er voor de opdrachtgever geen verplichting tot verkoop of aankoop van de onroerende zaak met de door de makelaar aangewezen contractpartner ontstaat. § 311 b BGB luidt als volgt.
deklaratorischer Erklärung').Op grond van het gegeven advies dient er daarom van uit te worden gegaan dat de aanwijzingen (
'Hinweise')in § 11 van de koopakte slechts
declaratore werking ('deklaratorische Wirkung')hebben en dat bepalend voor de beoordeling van de rechtsbetrekking tussen de gegadigde/opdrachtgever en de makelaar is de door henzelf gesloten makelaarsovereenkomst en de daarin vervatte afspraken (
'Maßgeblich für die Beurteilung des Rechtsverhältnisses zwischen dem lnteressenten/Auftraggeber und dem Makler ist der von ihnen abgeschlossene Maklervertrag und die darin enthaltenen Vereinbarungen').
grief 1doel treft. Daarmee komt de vraag aan de orde of de genoemde paragraaf geformuleerde courtageverplichting desalniettemin
tussen partijenis overeengekomen in het geval dat de bemiddeling heeft geleid tot de in die overeenkomst geregelde koop. [appellanten] hebben dat in eerste aanleg summier bestreden met de opmerking dat (volgens BBP Agrar zelf) geen aan de koop voorafgaande, zelfstandige provisieaanspraak bestaat omdat de provisiekosten pas verschuldigd zouden zijn bij ondertekening van de overeenkomst (antwoordconclusie na comparitie onder 7). In dit hoger beroep hebben [appellanten] (voor het eerst) naar dat verweer verwezen in hun akte na deskundigenbericht. Daaraan hebben zij toegevoegd dat het aan BBP Agrar is om het bestaan van de grondslag van de door haar gepretendeerde vordering te bewijzen. Dat wil zeggen dat, geheel los van wat in de koopovereenkomst omtrent courtageverplichtingen is bepaald, tussen partijen zelf een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen waaruit een zelfstandige provisieafspraak voortvloeit die ook actueel blijft indien de bemiddelde overeenkomst wordt teruggedraaid ('rückabgewickelt').
grief IIaan de orde gestelde vraag of makelaarskosten ook verschuldigd zijn in geval van ongedaanmaking (Rückabwickelung) in de zin van de in rechtsoverweging 2.3 van het arrest van 14 december 2010 genoemde clausule in de koopovereenkomst. Het hof zal die bepaling hierna aanduiden als de
garantieclausule. Centraal bij die beoordeling staat de vraag of (doorslaggevend is of) sprake is van een zogenoemde 'aufschiebende Bedingung' in de koopovereenkomst, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is en de grief zich uitdrukkelijk tegen dat oordeel richt. Het hof oordeelt op dat punt als volgt.
'voll wirksam')is (geworden). Dat zou bij de door [appellanten] in de toelichting op
grief IIverdedigde uitleg niet het geval zijn, omdat dan niet sprake zou zijn van een ontbindende voorwaarde (
'auflösende Bedingung'),zoals BBP Agrar stelt, maar van een opschortende voorwaarde (
'aufschiebende Bedingung')in de zin van artikel 651 BGB. Dit onderscheid is doorslaggevend: is van een opschortende voorwaarde sprake, en is die voorwaarde niet in vervulling gegaan doordat niet tijdig een bankgarantie is afgegeven (geen zogenoemde
'Bedingungseintritt'), dan is de koopovereenkomst inderdaad, zoals [appellanten] aanvoert, niet volledig werkzaam.
('Beweggrund, Zweck und Inhalt')van die clausule, de koopovereenkomst al dan niet in de zin van een aanvankelijke onvolkomenheid onbeslist dient te blijven
('im Sinne einer anfänglichen Unvollkommenheid in der Schwebe bleiben soll'). Medebepalend is daarbij de tekst van de clausule. Die luidt als volgt.
Unvolkommenheit) in de koopovereenkomst. Het binnen de overeengekomen termijn stellen ('
Beibringen') van een Bankgarantie (
'Bankbürgschaft') is namelijk geformuleerd als voorwaarde voor de tenuitvoerlegging (
'Durchführung)' van de koopovereenkomst; met de formulering van de garantieclausule is onverenigbaar de stelling van BBP Agrar dat het niet voldoen aan die voorwaarde de werking van de overeenkomst op zichzelf niet beïnvloedt, en dat de clausule slechts aan de
koperde mogelijkheid biedt om de overeenkomst te ontbinden. Het ontbreken van een bankgarantie is immers, in de bewoordingen van het gegeven advies, geformuleerd als een 'aanvankelijke onvolkomenheid' die aan de tenuitvoerlegging in de weg staat. Deze onvolkomenheid kan door het tijdig stellen van een bankgarantie worden geheeld. Anders gezegd: de clausule is niet geformuleerd als een voorwaarde die de werking kan aantasten van een overeenkomst die in beginsel 'volkomen' is, zoals bij een ontbindende voorwaarde het geval zou zijn. Bovendien is de bepaling niet uitsluitend in het belang van de koper geschreven: gelet op de gebruikte formulering en het doel en de inhoud van de overeengekomen garantieplicht, ligt aan de garantieclausule kennelijk mede de gedachte ten grondslag dat aan de
verkoperop de overeengekomen datum voldoende zekerheid omtrent de betaling van het gekochte zal moeten zijn verschaft, en dat (ook) hij niet aan de koop zal zijn gehouden indien die zekerheid niet tijdig wordt verkregen. Dat strookt met de door [appellanten] gegeven interpretatie van de clausule en, opnieuw, niet met de uitleg die BBP Agrar eraan heeft gegeven. Met die laatste interpretatie worden de belangen van de verkoper immers niet in de hiervoor bedoelde zin beschermd.
'rückabgewickelt'), wijst niet in een andere richting, omdat het voorgaande niet onverenigbaar is met de verplichting tot ongedaanmaking ten aanzien van hetgeen zich heeft afgespeeld gedurende de periode die is gelegen na het sluiten van de overeenkomst tot aan de in de garantieclausule genoemde datum. Bovendien moet - zoals het hof al heeft overwogen - onder dat begrip in dit geval in het bijzonder de doorhaling van de Vormerkung worden verstaan. Deze Vormerkung is niet een verplichting die uit de koopovereenkomst zelf voortvloeit. Overigens is de door BBP Agrar opgeworpen vraag of de ongedaanmaking gevolgen heeft voor de verschuldigdheid van courtage in de door [appellanten] gegeven lezing niet van belang. In die lezing is de courtage immers in het geheel niet opeisbaar geworden.
grief IIdoel treft. De consequentie hiervan is, dat het de vordering van BBP Agrar aan een deugdelijke grondslag ontbreekt en dat deze reeds om die reden dient te worden afgewezen. De als reconventioneel aangeduide vordering van [appellanten] tot terugbetaling van hetgeen op grond van het bestreden vonnis is betaald, zal worden toegewezen, nu die vordering op zichzelf onbestreden in gebleven. De bij eisvermeerdering door [appellanten] gevorderde ontbinding vat het hof op als voorwaardelijk ingesteld, omdat het belang van die vordering niet valt in te zien bij afwijzing van de vordering van BBP Agrar. Deze vordering van [appellanten], en wat partijen verder nog verdeeld houdt, behoeft dus geen bespreking meer.