ECLI:NL:GHARL:2013:8968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
13/00324
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting 2007

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 5 februari 2013, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde voor een deel en het beroep tegen een eerdere uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van nihil had opgegeven. De Inspecteur verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het tweede bezwaarschrift, dat door de Inspecteur op 31 oktober 2011 was ontvangen, als beroepschrift had moeten worden aangemerkt en had moeten worden doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2012 en verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2013 in Arnhem was belanghebbende niet aanwezig, maar de Inspecteur verdedigde zijn standpunt. Het Hof oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank juist was en dat het schrijven van 31 oktober 2011 buiten de beroepstermijn was ingediend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 november 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/000324
uitspraakdatum:
26 november 2013
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 5 februari 2013, nummer AWB 12/4685, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst [te P](hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
1.2
De Inspecteur heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 februari 2013 gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2012, de uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2012 vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 22 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [.] namens de Inspecteur. Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 11 maart 2008 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2007. In de aangifte heeft belanghebbende vermeld dat hij geen inkomen uit werk en woning of aanmerkelijk belang heeft genoten en dat het inkomen uit sparen en beleggen € 2.397 heeft bedragen. Voorts heeft hij een aftrek van € 3.192 geclaimd voor de kosten van levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar.
2.2
Met dagtekening 13 maart 2009 is voor het jaar 2007 een nihilaanslag opgelegd.
2.3
Bij brief van diezelfde datum heeft belanghebbende tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft schriftelijk verklaard dit bezwaarschrift op 26 maart 2009 te hebben ontvangen.
2.4
Op 31 oktober 2011 heeft de Inspecteur nogmaals het bezwaarschrift met dagtekening 13 maart 2009 ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2012 is dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.5
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het tweede bezwaarschrift - dat door de Inspecteur is ontvangen op 31 oktober 2011 - had moeten worden aangemerkt als een beroepschrift en had moeten worden doorgestuurd naar de Rechtbank. Omdat het niet mogelijk is om twee maal uitspraak op bezwaar te doen, heeft de Rechtbank de uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2012 vernietigd en het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 22 juni 2009 is door de Rechtbank wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij de aanslag IB/PVV 2007 op 13 maart 2009 heeft ontvangen, dat hij op diezelfde dag een bezwaarschrift heeft geschreven en dat hij dit bezwaarschrift op 14 maart 2009 heeft gepost. Uit de brief van de Belastingdienst van 22 april 2009 blijkt dat het bezwaarschrift op 26 maart 2009 – derhalve tijdig – door de Belastingdienst is ontvangen.
3.3
De Inspecteur wijst erop dat op 22 juni 2009 reeds uitspraak op bezwaar is gedaan. Omdat het schrijven van 31 oktober 2011 ruimschoots na de beroepstermijn is ontvangen, is dit schrijven niet doorgestuurd naar de Rechtbank, maar behandeld als een verzoek om ambtshalve herziening.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift in beroep gesteld dat op 22 juni 2009 uitspraak is gedaan op het op 26 maart 2009 ontvangen bezwaarschrift. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een uitdraai uit de digitale systemen van de Belastingdienst overgelegd. Noch in beroep noch in hoger beroep heeft belanghebbende betwist dat op 22 juni 2009 op het bezwaar is beslist of gesteld dat de uitspraak op bezwaar hem niet heeft bereikt. Het Hof zal er daarom van uitgaan dat op 22 juni 2009 uitspraak op bezwaar is gedaan en dat deze uitspraak op bezwaar omstreeks diezelfde datum op de juiste wijze aan belanghebbende bekend is gemaakt. Het Hof is voor dat geval met de Rechtbank van oordeel dat het schrijven van 31 oktober 2011 op grond van artikel 6:15, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht had moeten worden aangemerkt als een beroepschrift en had moeten worden doorgestuurd naar de Rechtbank.
4.2
Het Hof sluit zich voorts aan bij de oordelen van de Rechtbank en de daartoe door haar gebezigde gronden dat de Inspecteur op 31 augustus 2012 ten onrechte voor de tweede keer uitspraak op bezwaar heeft gedaan, dat deze uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd en dat het beroep voor zover het is gericht tegen deze uitspraak op bezwaar gegrond is, en maakt deze oordelen en gebezigde gronden tot de zijne.
4.3
Ook het oordeel van de Rechtbank dat het als beroepschrift aan te merken schrijven van 31 oktober 2011 buiten de beroepstermijn is ingediend, is naar het oordeel van het Hof juist. Nu ook in hoger beroep geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is het beroep voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 22 juni 2009 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
26 november 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 november 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.