ECLI:NL:GHARL:2013:9130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
2 december 2013
Zaaknummer
11/00365 LEE
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van energiebelasting voor rijksmonumenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die een verzoek om teruggaaf van energiebelasting had ingediend. De woning van belanghebbende is aangewezen als rijksmonument, en hij stelde dat hij recht had op teruggaaf van energiebelasting op grond van artikel 69, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag. De Inspecteur van de Belastingdienst had het verzoek afgewezen, met de argumentatie dat er voor rijksmonumenten geen teruggaafregeling is opgenomen in de wet. Belanghebbende was het hier niet mee eens en ging in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep ongegrond had verklaard.

Tijdens de zitting op 12 november 2013 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat rijksmonumenten moeten worden gezien als instellingen die een sociaal belang behartigen. De Inspecteur daarentegen betoogde dat de woning van belanghebbende niet in gebruik is bij een instelling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 69, tweede lid, van de Wet. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen.

Het Hof concludeerde dat de wet geen ruimte biedt voor de interpretatie die belanghebbende voorstond. De teruggaafregeling is specifiek bedoeld voor instellingen die voldoen aan bepaalde criteria, en rijksmonumenten vallen daar niet onder. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 11/00365
uitspraakdatum:
3 december 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 december 2011, nummer AWB 11/515, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P](hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van energiebelasting bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2011 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 13 december 2011 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [...] en [...].
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
De woning van belanghebbende is aangewezen als rijksmonument.
2.2.
Bij brief van 8 november 2010 heeft belanghebbende Essent verzocht om teruggaaf van energiebelasting omdat, nu het niet is toegestaan om de woning op normale wijze te isoleren, het niet mogelijk is om het energieverbruik te verminderen.
2.3.
Bij brief van 19 november 2010 heeft Essent aan belanghebbende geschreven dat teruggaaf van energiebelasting alleen in een aantal situaties mogelijk is en dat meer informatie bij de Belastingdienst kan worden verkregen.
2.4.
Belanghebbende heeft met dagtekening 23 november 2010, ontvangen door de Inspecteur op 25 november 2010, – onder verwijzing naar zijn correspondentie met Essent – een verzoek tot teruggaaf van energiebelasting ingediend.
2.5.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 15 december 2010 het verzoek afgewezen, daarbij overwegende dat er voor rijksmonumenten geen teruggaafregeling in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wet) is opgenomen.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van energiebelasting. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het geschil zich beperkt tot de vraag of hij recht heeft op teruggaaf van energiebelasting op grond van artikel 69, tweede lid, van de Wet.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de onder 3.1 genoemde vraag bevestigend. Hij voert daartoe – kort samengevat – aan dat artikel 69, tweede lid, van de Wet, ruim geïnterpreteerd moet worden en wel in die zin dat rijksmonumenten kwalificeren als charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instellingen dan wel als instellingen die een sociaal belang behartigen, zoals bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Wet, omdat rijksmonumenten een algemene en/of culturele functie vervullen.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 genoemde vraag ontkennend. Hij voert daartoe – kort samengevat – aan dat de woning van belanghebbende niet in gebruik is bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instelling dan wel een instelling die een sociaal belang behartigt, zoals bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Wet. Volgens de Inspecteur is ook aan de eis van artikel 69, tweede lid, letter a, van de Wet (notarieel verleden statuten), niet voldaan.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van energiebelasting.
3.5.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Per 1 januari 2000 bepaalde artikel 36l, zevende lid, van de Wet, dat op verzoek teruggaaf van belasting wordt verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard. Verder werd in het elfde lid van genoemd artikel bepaald dat bij ministeriële regeling het zevende lid, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing werd verklaard op instellingen, die zich blijkens hun statuten de uitoefening ten doel stellen van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard. In de wetsgeschiedenis is omtrent het zevende en elfde lid opgemerkt:
“Dit amendement heeft tot doel een teruggaaf te realiseren voor kerken, verenigingen en andere non-profit organisaties, die niet op andere wijze gecompenseerd worden voor de lastenverzwaring, die het gevolg is van de verhoging van de energiebelasting, zoals gerealiseerd wordt door het belastingplan 2000.” (Kamerstukken II, 1999-2000, 26.820, nr. 7)
“In de tweede plaats voorziet de nota van wijziging in het opnemen in de Wet belastingen op milieugrondslag van een bepaling - artikel 36l, elfde lid - op grond waarvan bij ministeriële regeling de in het zevende lid van artikel 36l opgenomen teruggaafregeling eveneens zal worden toegepast op andere non-profitinstellingen. Het betreft instellingen die zich bezighouden met maatschappelijke, sociale of culturele activiteiten. (...). De ministeriële regeling zal te zijner tijd worden gevolgd door een wijziging bij formele wet, waarbij artikel 36l dienovereenkomstig zal worden aangepast. Hierdoor zal de regelgeving aan overzichtelijkheid winnen.” (Kamerstukken II, 1999-2000, 26.820, nr. 27)
4.2.
De in 4.1 vermelde aangekondigde aanpassing van artikel 36l van de Wet heeft plaatsgevonden bij de Wet van 14 december 2001, Stb. 642 (Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en vervoer). Per 1 januari 2002 bepaalde het elfde lid dat de teruggaafregeling, bedoeld in het zevende lid, onder bij ministeriële regeling te stellen nadere voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing is met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling, mits: a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende doelstelling blijkt; b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling; c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs; d. de instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld; e. de instelling beschikt over een eigen aansluiting.
Hieromtrent is in de wetsgeschiedenis opgemerkt:
“De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 36l, elfde lid, betreft in de eerste plaats een wijziging van de gehanteerde terminologie waarmee de instellingen aangeduid worden die kunnen kwalificeren voor de regeling. De begrippen maatschappelijk, sociaal en cultureel worden gewijzigd in charitatief, cultureel, wetenschappelijk en het algemeen nut beogend. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie van artikel 24, vierde lid, Successiewet 1956 en artikel 6.33, sub b, Wet inkomstenbelasting 2001 en kan in de praktijk gebruik worden gemaakt van de bestaande expertise en jurisprudentie. Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat vorenstaande in voorkomende gevallen betekent dat wanneer een instelling niet kwalificeert als een instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid, Successiewet 1956, zij niet in aanmerking komt voor de teruggaafregeling. Anderzijds is het niet de bedoeling dat alle instellingen die kwalificeren voor artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956, ook gebruik kunnen maken van de teruggaafregeling. Dit geldt met name voor instellingen die al op andere wijze worden gecompenseerd voor de lastenverzwaring die het gevolg is van de verhoging van de REB. Te denken valt bijvoorbeeld aan instellingen op gebied van sport, gezondheidszorg en onderwijs en overheidsinstellingen als gemeenten. Met name overheidsinstellingen zijn uitgesloten door de eis te stellen dat de instelling beschikt over statuten, die notarieel verleden moeten zijn. Uit de statuten moet blijken dat het een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instelling betreft. Daarnaast moeten de daadwerkelijke werkzaamheden ook overeenkomen met de statutair geformuleerde doelstelling. (...). Voorts geldt de teruggaafregeling alleen voor instellingen die niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen dan wel daarvan zijn vrijgesteld. Daardoor wordt gewaarborgd dat de regeling alleen toepassing vindt ten aanzien van echte non-profitinstellingen. Tot slot wordt als voorwaarde gesteld dat de instelling over een eigen aansluiting beschikt op naam van de aanvragende instelling. Met deze voorwaarde wordt bereikt dat alleen instellingen met een eigen energierekening voor de teruggaaf in aanmerking kunnen komen, hetgeen de uitvoeringsproblemen beperkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de teruggaaf wordt verleend. Deze voorwaarden hebben met name betrekking op de wijze waarop een instelling kan aantonen dat ze recht heeft op toepassing van de regeling.” (Kamerstukken II 2001-2002, 28 014, nr. 3, blz. 25).
4.3.
De hiervoor vermelde teruggaafregeling is per 1 januari 2008 opgenomen in artikel 69, tweede lid, van de Wet. Dit artikellid bepaalt dat op verzoek teruggaaf van de belasting wordt verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instelling dan wel een instelling die een sociaal belang behartigt, mits: a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of sociaal belang behartigende doelstelling blijkt; b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling; c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs; d. de instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld; e. de instelling beschikt over een eigen aansluiting; f. de werkzaamheden van de instelling nagenoeg geheel worden verricht door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is.
4.4.
Belanghebbende betoogt dat artikel 69, tweede lid, van de Wet, ruim geïnterpreteerd moet worden en wel in die zin dat rijksmonumenten kwalificeren als charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instellingen dan wel instellingen die een sociaal belang behartigen, omdat rijksmonumenten een algemene en/of culturele functie vervullen. Dit betoog faalt aangezien het geen steun vindt in de tekst van genoemd artikellid noch in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 december 2013.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 3 december 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.