Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en alle dagen en uren, het vonnis van de Voorzieningenrechter van 29 juli 2013 tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende in conventie de vorderingen van [appellant] als omschreven in de dagvaarding van 9 juli 2013 alsnog toe te wijzen en in reconventie de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de koten van de procedure in eerste aanleg in conventie en reconventie, alsmede met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in appel".
3.De feiten
met 2.6) van genoemd vonnis van 29 juli 2013 is geen grief ontwikkeld, met uitzondering van
grief 8, die gericht is tegen de vaststelling dat er een camera is gericht op de voordeur van [geïntimeerde].
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
Partijen zijn in 2000 uit elkaar gegaan.
4.Het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter.
€ 1.000,- per dag dat een overtreding, alsmede onder last van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat een overtreding voortduurt met een minimum van € 1000,-;
€ 20.000,-. Voorts heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld om binnen 14 dagen zorg te dragen voor de verwijdering van de camera die is gericht is op de voordeur van [geïntimeerde], onder last van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de overtreding voortduurt, eveneens tot een maximum van € 20.000,-. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter [appellant] in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie veroordeeld.
5.De bespreking van de grieven
Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat [geïntimeerde] weliswaar incidenteel gebruik maakt van de tuin voor het huis, maar dit doet met goedvinden van de huurders van het voorhuis, die volgens [appellant] de feitelijke huurders van die voortuin zijn. Voor eventuele nadere bewijsvoering op dit punt is in dit kort geding geen plaats. Mede in het licht van het vaststaande feit dat [appellant] inmiddels strafrechtelijk is veroordeeld voor zijn gedrag jegens [geïntimeerde], ziet het hof ook geen aanleiding thans anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan.
(3 punten, tarief II).