ECLI:NL:GHARL:2013:9617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
21-001987-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Nunnikhoven
  • F.W.J. den Ottolander
  • J.M.J. Denie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en diefstal met geweld door meerdere personen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte is beschuldigd van verkrachting en diefstal met geweld, gepleegd op 30 april en 1 mei 2011. De aangeefster heeft tweemaal ten overstaan van de rechter verklaard over de gebeurtenissen. Het hof oordeelt dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en dat de raadsman van de verdachte in voldoende mate zijn ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangeefster hebben gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte heeft de aangeefster gedwongen om tegen haar wil seksuele handelingen te ondergaan, wat het hof kwalificeert als verkrachting door twee of meer verenigde personen. Daarnaast heeft de verdachte een geldbedrag van de aangeefster gestolen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en legt een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk. Tevens wordt de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de aangeefster, voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001987-12
Uitspraak d.d.: 13 december 2013
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 20 april 2012 met parketnummer 16-711489-11 in de strafzaak tegen

[woonplaats],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 oktober 2013, 18 oktober 2013, 21 november 2013 en 13 december 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr C.F. Korvinus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 30 april 2011 en/of 1 mei 2011 te [plaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan
van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het door verdachte en/of zijn
mededader(s) :
- één of meermalen betasten en/of kussen en/of likken van een/de borst(en) van
die [aangeefster], en/of
- één of meermalen brengen en/of houden van de penis in de mond van die
[aangeefster], en/of
  • één of meermalen brengen en/of houden van de penis in de vagina van die
  • [aangeefster],
en het geweld en andere feitelijkhe(i)d(en) en de bedreiging met geweld en de
bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) hebben bestaan uit het meermalen,
althans eenmaal,
ondanks dat die [aangeefster] aan hem / hen kenbaar maakte dat zij niet (verder)
wilde, doorgaan met één of meer (van de voorgenoemde) seksuele handeling(en)
en/of het creëren van een bedreigende situatie voor die [aangeefster], onder meer
door [terwijl die [aangeefster] meermalen had gezegd / aangegeven dat zij geen seks
wilde hebben met (een) (andere) jongen(s)/man(nen)] :
- die [aangeefster] vast te pakken bij een arm en/of een schouder en/of haar
(vervolgens) (over enige afstand) te sleuren/trekken richting een bed en/of
een mededader en/of vervolgens een hand van die mededader vast te pakken en
op een been en/of de vagina van die [aangeefster] te leggen, en/of
- tegen die [aangeefster] te zeggen : "je moet niet kletsen maar ketsen" en/of "nou
eventjes, dan mag je wat drinken" en/of "je moet niet zo zeuren", althans
(telkens) woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- één of meermalen met een/de hand(en) het hoofd van die [aangeefster] vast te
houden en/of (steeds) (met kracht) tegen het (achter)hoofd van die [aangeefster]
te duwen en aldus die [aangeefster] te dwingen om te pijpen, en/of
- die [aangeefster] te bespringen (terwijl zij op een bed zat/lag) en/of
(vervolgens) haar broek uit te trekken, en/of die [aangeefster] (terug) op bed te
duwen, en/of
- die [aangeefster] tegen te houden toen ze de slaapkamer wilde verlaten, en/of
- ( aldus) misbruik te maken van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht (veroorzaakt door onder andere de lichamelijke verschillen tussen
hem en/of zijn mededader(s) en/of het getalsmatige overwicht van verdachte
en/of zijn mededader(s) tegenover die [aangeefster]).
2:
hij op of omstreeks 30 april 2011 en/of 1 mei 2011 te [plaats]
,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
geldbedrag van ongeveer EUR 25,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte.
De raadsman heeft zijn standpunt onderbouwd door er op te wijzen dat de aangifte van [aangeefster] in strijd met de regeling "Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangeefster, getuigen en verdachten" als gevolg van technische problematiek niet valt te beluisteren. Om deze reden heeft een deskundige, professor Van Koppen - die op verzoek van de verdediging en in opdracht van het hof van betrouwbaarheidsonderzoek zou verrichten - zijn opdracht moeten teruggeven. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat bij het beluisteren van de auditieve opnamen van het informatieve gesprek van aangeefster [aangeefster] en de politieverhoren van de medeverdachte/getuige [medeverdachte] is gebleken dat sprake is van een groot aantal verschillen tussen de opnamen en de uitgewerkte processen verbaal. Dit betreft een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Bovendien blijkt uit de auditieve opnamen van het informatieve gesprek met [aangeefster] dat de verbalisanten - in strijd met de beginselen van de goede procesorde - ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend op aangeefster, om aangifte te doen.
Nu sprake is van een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het voorgaande dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof overweegt als volgt.
Ten gevolge van een technisch mankement zijn de opnamen van de aangifte van [aangeefster] niet goed gelukt of niet goed opgeslagen. Dit moet worden aangemerkt als een onherstelbaar verzuim als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu het daartoe strekkend voorschrift van het College van Procureurs Generaal er mede toe strekt de rechter en anderen bij het strafproces betrokkenen kennis te laten nemen van de wijze van verhoor en van alle factoren en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van een getuige in het algemeen en meer in het bijzonder van de geloofwaardigheid van specifieke onderdelen van een verklaring. De waarneming van de registratie van een verhoor kan meer informatie opleveren dan die welke uit de schriftelijke weergave daarvan valt te putten. Het beluisteren en/of bekijken van een verhoor kan bovendien van belang zijn voor de beoordeling van de wijze waarop het verhoor heeft plaatsgevonden en meer in het bijzonder of ongeoorloofde druk op de gehoorde werd uitgeoefend.
Van enige kwade intentie is in dit geval niet gebleken.
Voor de beoordeling van voormeld verzuim is van belang op te merken dat vorenbedoelde aanwijzing geen bepaling bevat voor een geval als het onderhavige.
Het hof heeft kennis genomen van alle registraties van de in deze zaak gehouden verhoren en stelt vast dat de van de verhoren opgemaakte processen-verbaal in het algemeen telkens een getrouwe weergave bevatten van hetgeen op die registraties is waar te nemen.
Aan dit oordeel doen niet af de enkele onnauwkeurigheden die het hof in het bijzonder waar het betreft de weergave van het verhoor van [medeverdachte] heeft aangetroffen.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering van dit verzuim.
Ongeoorloofde pressie op [aangeefster] tot het doen van aangifte
Het hof is van oordeel dat van ontoelaatbare druk om aangifte te doen op [aangeefster] geen sprake is geweest; veeleer hebben de verbalisanten [aangeefster] argumenten pro en contra aangifte doen voorgehouden en dat is toelaatbaar.
Het hof ziet geen reden voor enigerlei sanctie.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Met betrekking tot de bewijsbeslissing voert de raadsman het volgende aan.
Feit 1.

de bruikbaarheid van de verklaringen van aangeefster [aangeefster]

De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster is niet overeenkomstig artikel 6 EVRM te toetsen. De verdediging wijst op de overwegingen in de EHRM arresten Kostovski (NJ 1990, 245 r.o. 42), het Unterpertinger-arrest (NJ 1988, 745, par 31), het Lüdi-arrest (NJ 1993, 711, par 49) en het Vidgen-arrest van 10 juli 2012 (EHRM nr 29353/06) en jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 29 januari 2013, LJN BX5539, met conclusie AG Vellinga).
 de verdediging heeft aangeefster [aangeefster] noch tijdens de procedure in eerste aanleg, noch in hoger beroep als getuige kunnen horen op een afdoende en passende wijze, nu de getuige telkens heeft geweigerd om op relevante onderdelen antwoord te geven, en tevens om op open vragen antwoord te geven;
 er is niet gebleken van een aanvaardbare reden voor de getuige om niet te hoeven te verklaren;
 de geboden compensatie is niet toereikend gebleken. De deskundige die in opdracht van het hof betrouwbaarheidsonderzoek heeft gedaan houdt de mogelijkheid van een alternatief scenario open en cruciaal bewijs, de aangifte, is niet te beluisteren dan wel ondeugdelijk opgemaakt.
 de verklaring van aangeefster vindt voor wat betreft de kern (onvrijwilligheid en dwang) geen, dan wel in onvoldoende mate, steun in overig bewijsmateriaal.
Gelet op het voorgaande dient de verklaring van aangeefster van het bewijs te worden uitgesloten.

Overige bewijsverweren

De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde wegens gebrek aan bewijs.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat aangeefster [aangeefster] door verdachte werd gedwongen om de tenlastegelegde seksuele handelingen te ondergaan, aldus de raadsman. De raadsman heeft zijn standpunt als volgt onderbouwd:
  • aangeefster [aangeefster] heeft tijdens haar verklaringen zelf het woord verkrachting niet gebruikt;
  • er is geen sprake van steunbewijs. De belastende verklaring van [medeverdachte] is niet betrouwbaar, nu deze is afgelegd onder druk en ten gevolge van zeer langdurig verhoren;
  • uit meerdere verklaringen van [aangeefster] blijkt dat zij op 30 april 2011 seks had met meerdere jongens omdat zij [medeverdachte] niet wilde teleurstellen. Er is in ieder geval ten aanzien van verdachte niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste;
  • de ingeschakelde deskundige E. Rassin - die in hoger beroep betrouwbaarheidsonderzoek verrichtte naar de verklaring van aangeefsters -acht het bepaald niet uitgesloten dat een vrijwillig scenario van toepassing is (bijvoorbeeld omdat [aangeefster] [medeverdachte] niet wilde teleurstellen).
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. De bewijsmiddelen die zien op het onder 2 tenlastegelegde feit zijn allen afkomstig van een bron: aangeefster [aangeefster].
Ten aanzien van de verweren overweegt het hof als volgt.

Feit 1

de bruikbaarheid van de verklaringen van aangeefster [aangeefster]

Aangeefster [aangeefster] is ten overstaan van de rechter-commissaris, van de rechtbank en ten slotte ten overstaan van het hof als getuige gehoord.
Bij de rechter-commissaris heeft getuige [aangeefster] enige details beschreven van hetgeen haar overkomen zou zijn. Zij heeft echter slechts in beperkte mate de haar gestelde vragen kunnen of willen beantwoorden.
Bij haar verhoor door en ten overstaan van de rechtbank heeft getuige [aangeefster] uitvoerig en gedetailleerd verklaard. Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende open vragen stelde. Het hof oordeelt dat het weliswaar de voorkeur verdient voor de beoordeling van de betrouwbaarheid hetgeen een getuige verklaart aanvankelijk open vragen te stellen en dat men bij het stellen van een vraag steeds zo min mogelijk informatie verstrekt. Gelet op de omstandigheden bij het verhoor van [aangeefster] acht het hof het verhoor van [aangeefster] echter adequaat uitgevoerd. Alles afwegend moet geoordeeld worden dat de raadsman van verdachte in voldoende mate zijn bevragingsrecht heeft kunnen uitoefenen.
In hoger beroep heeft [aangeefster] nagenoeg geen vragen kunnen of willen beantwoorden. Zij heeft verklaard aan een PTSS syndroom te lijden dat na een aanvankelijke remissie weer is teruggekeerd. In een schrijven van 11 oktober 2013 van J.M. Versteeg, GZ-psycholoog, wordt vermeld dat [aangeefster] heeft aangegeven last te hebben van slaapproblemen, terugkerende en opdringende herinneringen aan de gebeurtenis, nachtmerries, dissociaties, verminderde belangstelling voor activiteiten, een gevoel van vervreemding, concentratieproblemen, angstklachten en sterke schrikreacties, welke symptomen behoren tot de diagnose PTSS. Het noodgedwongen moeten oproepen van traumatische herinneringen is, aldus Versteeg, een trigger voor het recidiveren van een PTSS.
Het hof is op grond van het voorgaande, alsmede op grond van de indruk die het hof van de getuige [aangeefster] ter zitting heeft gekregen en op grond van hetgeen [aangeefster] bij die gelegenheid daarover heeft verklaard tot het oordeel gekomen dat het, in verband met de ernstige psychische schade die dreigde te ontstaan wanneer [aangeefster] (opnieuw) inhoudelijk zou gaan verklaren over welke seksuele en andere handelingen haar waren overkomen, alleszins aanvaardbaar moet worden geacht dat [aangeefster] ten overstaan van het hof slechts een beknopte verklaring heeft willen of kunnen afleggen.
Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom: [aangeefster] heeft tweemaal ten overstaan van een rechter inhoudelijk verklaard over hetgeen haar blijkens haar aangifte is overkomen. De mate waarin [aangeefster] heeft verklaard is zodanig dat bij die twee gelegenheden in onderlinge samenhang beschouwd de raadsman van verdachte in voldoende mate zijn ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen en [aangeefster] in het bijzonder tijdens het verhoor ten overstaan van de rechtbank in voldoende mate heeft geantwoord. Dit oordeel leidt ertoe dat artikel 6 EVRM op zich niet in de weg staat aan het gebruik als bewijsmiddel van hetgeen [aangeefster] tijdens haar aangifte en verhoren heeft verklaard.
Met betrekking tot de verklaringen van [aangeefster] oordeelt het hof dat die verklaringen betrouwbaar zijn, dat wil zeggen overeenstemmend met hetgeen [aangeefster] overeenkomstig de werkelijkheid heeft waargenomen. Zij kunnen voor het bewijs worden gebezigd.
De als bewijsmiddel gebezigde verklaringen van [aangeefster] worden in voldoende mate bevestigd en/of ondersteund door een of meer andere bewijsmiddelen.

Ten aanzien van de overige verweren

De overige verweren lenen zich verder voor een gezamenlijke bespreking.
Het hof acht de herkenning door [aangeefster] van verdachte wel betrouwbaar en bezigt deze voor het bewijs.
De als bewijsmiddel opgenomen verklaringen van [aangeefster] acht het hof betrouwbaar, dat wil zeggen inhoudend een juiste weergave van een waarneming van hetgeen in werkelijkheid kon worden waargenomen. De als bewijsmiddel gebezigde verklaringen van [aangeefster] worden in voldoende mate bevestigd en/of ondersteund door een of meer andere bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen volgt tevens dat voor verdachte kenbaar is geweest dat [aangeefster] gedwongen werd tot (het ondergaan van) seksuele handelingen.
Met betrekking tot hetgeen [medeverdachte] tijdens zijn politieverhoren heeft verklaard is het hof, na beoordeling van de van de verhoren gemaakte opnamen tot het oordeel gekomen dat zijn verklaringen in het algemeen op juiste wijze in het proces-verbaal worden vermeld, behoudens die onderdelen van verklaringen waarvan het hof heeft vastgesteld dat sprake is van een onjuiste weergave. Die onjuistheden zijn, gelet op de uitgebreidheid van het verhoor, slechts van geringe betekenis en zijn door de vaststelling ervan door het hof gecorrigeerd.
Het hof heeft door het waarnemen van de audiovisuele opnamen van de verhoren van [medeverdachte] kunnen vaststellen dat de daarvan opgemaakte processen-verbaal voor het overige een goede zakelijke weergave bevatten hetgeen door [medeverdachte] is verklaard. Weliswaar is [medeverdachte] veelvuldig en uitgebreid voorgehouden hetgeen door [aangeefster] was verklaard, het hof heeft de overtuiging bekomen dat voor zover [medeverdachte] die vragen heeft beantwoord hij dit naar beste weten heeft gedaan. Er is tijdens de verhoren van [medeverdachte] door de verhorende opsporingsambtenaren enige druk op [medeverdachte] uitgeoefend en één verhoor heeft in totaal vele uren geduurd, doch van ongeoorloofde druk daarbij op [medeverdachte] is het hof echter niet gebleken en evenmin dat [medeverdachte] om de verhoren te beëindigen kennelijk wenselijke antwoorden heeft gegeven. [medeverdachte] geeft tijdens het langdurige verhoor zelf duidelijk aan dat hij op zich opening van zaken wil geven maar daarbij geen namen van andere betrokkenen wil noemen.
[medeverdachte] is als getuige ter zitting van het hof gehoord en toen teruggekomen op hetgeen eerder door hem bij de politieverhoren was verklaard. [medeverdachte] heeft geen geloofwaardige en betrouwbare indruk op het hof gemaakt voor zover hij is teruggekomen op hetgeen eerder door hem was verklaard dan wel daarbij heeft aangegeven zich bepaalde gebeurtenissen niet meer te kunnen herinneren.
Voor zover het hof de door [medeverdachte] bij de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs bezigt is het hof overtuigd dat daarin wordt gerelateerd wat [medeverdachte] heeft waargenomen zoals zich dat in werkelijkheid voor deed. Anders gezegd, alhoewel [medeverdachte] als getuige ter terechtzitting niet geloofwaardig heeft verklaard tast dit niet de geloofwaardigheid van zijn verklaringen aan die het hof voor het bewijs bezigt.
De verweren worden verworpen.

Feit 2

De voor de bewezenverklaring van dit feit wordt in voldoende mate bevestigd door de inhoud van de andere voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte voor het overige gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde ook voor het overige wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op
of omstreeks30 april 2011 en/of 1 mei 2011 te [plaats]
,
tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,door
geweld
en/of (een) anderefeitelijkhe
(i)d
(en
) en/of door bedreiging met geweld en/of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en)[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan
van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het door verdachte en
/ofzijn
mededader
(s) :
- één of meermalen betasten en/of kussen en/of likken van een/de borst(en) van

die [aangeefster], en/of

- één of meermalen brengen en/of houden van de penis in de mond van die

[aangeefster], en/of

-
één of meermalenbrengen en
/ofhouden van de penis in de vagina van die
[aangeefster],
en
het geweld enandere de feitelijkhe
(i)d
(en
) en de bedreiging met geweld en de
bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en)hebbende bestaan uit het meermalen,
althans eenmaal,
ondanks dat die [aangeefster] aan
hem /hen kenbaar maakte dat zij niet (verder)
wilde, doorgaan met
één of meer (van devoorgenoemde
)seksuele handeling
(en
)
en
/ofhet creëren van een bedreigende situatie voor die [aangeefster], onder meer
door [terwijl die [aangeefster]
meermalenhad gezegd / aangegeven dat zij geen seks
wilde hebben met
(een) (andere
)jongen(s
)/man(nen)] :
- die [aangeefster] vast te pakken bij een arm en/of een schouder en/of haar
(vervolgens) (over enige afstand) te sleuren/trekken richting een bed en/of
een mededader en/of vervolgens een hand van die mededader vast te pakken en
op een been en/of de vagina van die [aangeefster] te leggen, en/of
- tegen die [aangeefster] te zeggen : "je moet niet kletsen maar ketsen" en/of "nou
eventjes, dan mag je wat drinken" en/of "je moet niet zo zeuren", althans
(telkens) woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- één of meermalen met een/de hand(en) het hoofd van die [aangeefster] vast te
houden en/of (steeds) (met kracht) tegen het (achter)hoofd van die [aangeefster]
te duwen en aldus die [aangeefster] te dwingen om te pijpen, en/of
- die [aangeefster] te bespringen (terwijl zij op een bed zat/lag) en/of
(vervolgens) haar broek uit te trekken, en/of die [aangeefster] (terug) op bed te
duwen, en/of
- die [aangeefster] tegen te houden toen ze de slaapkamer wilde verlaten, en/of
-en misbruik te maken van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht (veroorzaakt door
onder andere de lichamelijke verschillen tussen
hem en/of zijn mededader(s) en/ofhet getalsmatige overwicht van verdachte
en
/ofzijn mededader
(s)tegenover die [aangeefster]).
2:
hij op
of omstreeks30 april 2011 en/of 1 mei 2011 te [plaats]
,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
geldbedrag van ongeveer EUR 25,-,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangeefster]. I
n elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting door twee of meer verenigde personen
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft verdachte terzake van feit 1 en 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de periode die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte terzake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een zeventienjarig meisje. Hij heeft het meisje - op een slaapkamer in de woning van de jongen op wie het slachtoffer iets verliefd was - gedwongen om tegen haar wil seksuele handelingen te ondergaan, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen.
Verkrachting betreft een zeer ernstig zedendelict. Door dit feit te plegen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenmisdrijven als de onderhavige langdurig de negatieve gevolgen ondervinden van het zedendelict.
Uit de inhoud van schriftelijke slachtofferverklaring die door het slachtoffer werd ingebracht tijdens haar procedure en uit de toelichting van haar raadsvrouw blijkt dat dit ook nu geldt. Ten tijde van de procedure in hoger beroep staat het slachtoffer reeds geruime tijd onder behandeling wegens psychische problematiek.
Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan diefstal van geld van het slachtoffer. Ook hieruit blijkt dat verdachte geen enkel respect heeft weten op te brengen voor zijn slachtoffer.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- .
Het hof is, gelet op de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit, van oordeel dat bij de strafoplegging geen andere straf in aanmerking komt dan een vrijheidsbenemende straf.
Volgens de oriëntatiepunten van de LOVS (landelijk overleg van de voorzitters van de straf sectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken) is in het geval van verkrachting - afhankelijk van een aantal factoren zoals de leeftijd van het slachtoffer, de frequentie, het aantal daders, de ernst en mate van het toegepaste geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, - in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden een passende sanctie.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf houdt het hof rekening met het feit dat verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd.
In het voordeel van verdachte rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 7 oktober 2013 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten,
Daarnaast neemt het hof bij de strafoplegging in aanmerking dat tijdens het plegen van het feit door verdachte en zijn medeverdachte geen bruut geweld is gebruikt.
Tenslotte houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de inhoud van een de verdachte betreffend rapport van de reclassering van 10 november 2011 van J.H. Kooij en de rapportages van G.T. Gerssen, psychiater, van 7 december 2011 en D.J. Burck, GZ- psycholoog van 14 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot betaling (als voorschot) van een schadevergoeding ad € 5.724,18. Deze vordering is opgebouwd uit de schadepost materiële schade ad € 724,18 en immateriële schade ad € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.753,68.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering en haar vordering nader onderbouwd en aangevoerd dat de immateriële schade veel hoger blijkt te zijn dan bij het instellen van de vordering begroot.
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering en maakt die tot de hare en neemt het over. Dit oordeel luidt als volgt:
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. [aangeefster] maakt geen onderscheid tussen de schade veroorzaakt door de gebeurtenissen op 30 april 2011 en die op 5 mei 2011. Dit onderscheid moet echter wel worden gemaakt. De materiële schadeposten behoeven niet te worden gesplitst, maar de immateriële schadeposten wel. Omdat de immateriële schade voor meerdere soortgelijke feiten wordt gevraagd zal deze schade voor de helft worden toegerekend aan de gebeurtenissen op 30 april 2011 en voor de andere helft aan de gebeurtenissen op 5 mei 2011. De materiële schade wordt begroot op € 253,68 (reiskosten, niet vergoede zorgkosten en telefoonkosten) en de immateriële schade zal als voorschot worden toegewezen tot een
bedrag van € 2.500.
De vordering zal derhalve (als voorschot) worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 2.753,68. Verdachte is aansprakelijk voor die schade.
Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk (zijnde onder
andere een bedrag van € 156,90 ter zake van vervangende kleding en € 313,60 ter zake van
toekomstige reiskosten). Die schadeposten zijn niet eenvoudig te beoordelen en het zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren om dit nader te laten uitzoeken of onderbouwen, Voor zover de vordering ter zake van de materiële schade uitgaat boven het ter zake van die schade toegewezen bedrag kan de daarop betrekking hebbende vordering worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 242, 248 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.753,68 (tweeduizend zevenhonderddrieënvijftig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 253,68 (tweehonderddrieënvijftig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], een bedrag te betalen van
€ 2.753,68 (tweeduizend zevenhonderddrieënvijftig euro en achtenzestig cent) bestaande uit € 253,68 (tweehonderddrieënvijftig euro en achtenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr C.G. Nunnikhoven, voorzitter,
mr F.W.J. den Ottolander en mr J.M.J. Denie, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.M. van Westerlaak, griffier,
en op 13 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.