ECLI:NL:GHARL:2013:BY8097

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.015.931/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op vordering buitengerechtelijke incassokosten door pensioenfonds

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2013, stond de vraag centraal of een pensioenfonds bij een dwangbevel buitengerechtelijke incassokosten kon vorderen. De appellant, een natuurlijke persoon, had in eerste aanleg een vordering ingesteld die door de rechtbank was afgewezen. Het hof oordeelde dat de stichting, die als geïntimeerde optrad, slechts aanmaningskosten kon vorderen in overeenstemming met artikel 2 van de Kostenwet Invordering Rijksbelastingen. Het hof merkte op dat de door de stichting opgevoerde buitengerechtelijke kosten niet konden worden toegewezen, omdat deze niet onder het begrip 'aanmaningskosten' vielen. De stichting had in het procesdossier een aantal aanmaningen overgelegd, maar het hof was van mening dat de gevorderde kosten van € 2.413,47 niet gerechtvaardigd waren. Het hof beperkte de aan appellant in rekening te brengen kosten tot € 15,- per aanmaning, wat resulteerde in een totaal van € 105,-. Het hof vernietigde het bestreden vonnis voor zover het de vordering van de stichting betrof en verklaarde het verzet tegen het dwangbevel gegrond, maar alleen voor het gedeelte dat meer dan € 105,- aan kosten betrof. De overige vorderingen werden afgewezen en de kosten van de procedure in hoger beroep werden aan appellant opgelegd. De uitspraak benadrukt de beperkingen die gelden voor pensioenfondsen bij het vorderen van kosten in het kader van incasso.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.015.931/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 322938 \ CV EXPL 07-4009)
arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken van 8 januari 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. G.B. de Jong, kantoorhoudende te Hoogezand,
tegen
Stichting Bedrijfstakpensioenbedrijf voor het Horecabedrijf,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark, kantoorhoudende te Amsterdam.
De inhoud van het tussenarrest van 28 februari 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van voormeld tussenarrest heeft de stichting een akte genomen, waarbij producties zijn overgelegd.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld een antwoord-akte te nemen, doch heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Daarna heeft de stichting de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
Het hof merkt op dat de thans in het procesdossier opgenomen memorie van antwoord klaarblijkelijk niet volledig is, aangezien deze na pagina 7 abrupt ophoudt.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De verdere beoordeling
Buitengerechtelijke incassokosten
1 In het tussenarrest heeft het hof overwogen niet overtuigd te zijn van de juistheid van de verschuldigdheid van de door de stichting opgevoerde buitengerechtelijke kosten, aangezien ingevolge art. 21 lid 1 wet Bpf, naast de onbetaalde premie, rente en boete, slechts aanmaningskosten kunnen worden gevorderd.
Het hof heeft overwogen dat het niet voor de hand ligt om het begrip “aanmaningskosten” zodanig ruim op te vatten dat de door de stichting gevorderde deurwaarders- en buitengerechtelijke kosten hieronder vallen. Het hof overwoog dat het hem eerder passend voorkomt om ter zake van de aanmaningskosten aansluiting te zoeken bij art. 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, op grond van welke bepaling voor het verzenden van een aanmaning (voor een bedrag van € 454,- of meer) € 15,- is verschuldigd.
Het hof gaf aan voornemens te zijn om bij gebreke van tot een andersluidend oordeel aanleiding gevende argumenten van de stichting, de gevorderde deurwaarders- en buitengerechtelijke kosten te beperken tot laatstgemeld bedrag. De stichting werd in de gelegenheid gesteld hierop bij akte te reageren.
2 In reactie hierop heeft de stichting kopieën van een zestal door haar tussen december 2002 en augustus 2003 aan [appellant] gezonden aanmaningen in het geding gebracht.
3 Nu de stichting de hierboven (kort) weergegeven redenering van het hof niet heeft bestreden en ook [appellant] daartegen niets heeft ingebracht, stelt het hof overeenkomstig zijn in het tussenarrest aangegeven voornemen de aan [appellant] in rekening te brengen deurwaarders- en buitengerechtelijke kosten vast op € 15,- per aanmaning. Samen met de reeds in het tussenarrest als vaststaand feit opgenomen aanmaning van 27 juni 2006 is
[appellant] mitsdien zeven maal € 15,- oftewel € 105,- verschuldigd.
Dat betekent dat de tegen de toewijzing van de door de stichting gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (ad totaal € 2.413,47) gerichte grief 4 gedeeltelijk slaagt. In zoverre dient het dwangbevel te worden vernietigd.
Produkties 3 en 4
4 Ter uitvoering van het tussenarrest heeft de stichting alsnog de in haar memorie van antwoord aangeduide produkties 3 en 4, houdende annotaties van een tweetal uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens overgelegd.
Het hof stelt vast dat deze stukken, waarop [appellant] (hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld) niet meer heeft gereageerd, niet afdoen aan hetgeen reeds in het tussenarrest is overwogen en niet tot een nader oordeel leiden.
Slotsom
5 De slotsom is, dat de grieven 1 tot en met 3 falen, terwijl grief 4 gedeeltelijk slaagt.
Het bestreden vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd zoals hierna in het dictum vermeld.
[appellant] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief II). Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de akte aan de zijde van de stichting nodig was omdat zij haar vordering niet op de juiste wijze had onderbouwd.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het bestreden vonnis van 9 juli 2008, voor zover de vordering van [appellant] daarbij volledig werd afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het verzet tegen tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond, doch uitsluitend voorzover in dat dwangbevel meer dan € 105,- aan deurwaarders- en buitengerechtelijke kosten zijn vermeld;
vernietigt het dwangbevel in zoverre,
verklaart het verzet tegen het dwangbevel voor het overige ongegrond;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] c.s. in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de stichting begroot op € 254,- aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, voorzitter, J.H. Kuiper en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
8 januari 2013 in bijzijn van de griffier.