ECLI:NL:GHARL:2013:BY9408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.095.072/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Honorering van werkzaamheden door advocaat en bewijsvoering in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2013, staat de honorering van werkzaamheden door een advocaat centraal. De appellant, die in voorlopige hechtenis zat, had een overeenkomst gesloten met de geïntimeerde advocaat, waarbij de honorering op basis van gewerkte uren zou plaatsvinden. De appellant betwistte de inhoud van deze overeenkomst en stelde dat er een vaste som was overeengekomen. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde voorshands in haar bewijs geslaagd was, omdat zij de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2010 had overgelegd, waarin het uurtarief van € 195,00 werd bevestigd. De appellant werd in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren, waarbij het hof benadrukte dat het aanbod tot het leveren van tegenbewijs niet gespecificeerd hoeft te zijn. De grief van de appellant dat de factuur door de Raad van Toezicht had moeten worden begroot, werd verworpen, aangezien deze procedure enkel van toepassing is op declaraties in burgerlijke zaken. Het hof hield iedere verdere beslissing aan in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.095.072/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 549885 CV EXPL 11-5321)
arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken van 22 januari 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in het verzet,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. V.J.M. Janszen, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde ],
gevestigd te Velserbroek,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in het verzet,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. de Klerk, kantoorhoudende te Velserbroek.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 16 februari 2011 en 29 juni 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 september 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 29 juni 2011 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 11 oktober 2011.
Het petitum van de appeldagvaarding luidt:
"1. te vernietigen het vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad d.d. 29 juni 2011, voor zover appellant in het ongelijk is gesteld;
2. de vorderingen van geïntimeerde, in eerste instantie, alsnog af te wijzen of hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren;
3. geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellant ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellant terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
4. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
één en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Bij tussenarrest van 22 november 2011 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden.
Bij memorie van grieven is geconcludeerd overeenkomstig het petitum van de appeldagvaarding.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton te Lelystad onder zaaknummer 549885 / CV EXPL 11-5321, te bekrachtigen met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 (a tot en met g) van genoemd vonnis van 29 juni 2011 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met hetgeen overigens in dit hoger beroep als onweersproken vaststaat, luiden:
1.1 [appellant] is in september 2010 in voorlopige hechtenis geplaatst in het Huis van Bewaring te Haarlem.
1.2 [geïntimeerde] is de praktijkvennootschap van de advocaat [geïntimeerde], die hierna eveneens als
[geïntimeerde] zal worden aangeduid. [geïntimeerde] heeft na een bespreking met [appellant] in het
Huis van Bewaring op 16 september 2010 de verdediging van [appellant] overgenomen van diens voorgaande advocaat.
1.3 Bij brief van 4 oktober 2010 gericht aan [appellant] op diens huisadres schrijft
[geïntimeerde]:
"In deze brief bevestig ik u de opdracht die u [advocatenkantoor] heeft gegeven (…). Dit betekent dat [advocatenkantoor] de werkzaamheden per gewerkt uur zal declareren. Het uurtarief bedraagt € 195,00* exclusief BTW en exclusief 5% kantoorkosten. Bijgaand ontvangt u een voorschotnota voor een deel van de werkzaamheden. U zult, indien de bestede tijd daartoe aanleiding geeft, periodiek nader voorschotnota's ontvangen (…)"
* onder voorbehoud van wijzigingen
Als bijlage bij deze brief was een factuur d.d. 4 oktober 2010 gevoegd met factuurnummer [nummer] ten bedrage van € 2.500,-- inclusief BTW en kantoorkosten.
1.4 [appellant] heeft in de maand oktober 2010 in het Huis van Bewaring te Haarlem de factuur d.d. 4 oktober 2010 met factuurnummer [nummer] ontvangen. [appellant] heeft deze factuur voldaan.
1.5 Op 26 november 2010 heeft [geïntimeerde] een tweede factuur van € 2.500,-- inclusief BTW met factuurnummer [nummer] doen uitgaan naar [appellant].
1.6 Per 16 december 2010 heeft een derde advocaat de verdediging van [appellant] overgenomen.
1.7 Volgens de tijdspecificatie heeft [geïntimeerde] in de periode van 16 september 2010 tot en met 17 december 2010 20,85 uren aan de zaak [appellant]/OM besteed.
Bespreking van de grieven
2. Middels grief 1 klaagt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de bewijslast dat een vast bedrag van € 2.500,-- voor de werkzaamheden is overeengekomen, bij [appellant] ligt.
3. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
[geïntimeerde] heeft aan haar vordering tot veroordeling van [appellant] tot het voldoen van de openstaande factuur de stelling ten grondslag gelegd dat zij met [appellant] een overeenkomst heeft gesloten met betrekking tot de honorering, welke overeenkomst is vastgelegd in haar brief van 4 oktober 2010.
[appellant] heeft de inhoud van die overeenkomst betwist door te stellen dat partijen een vaste som zijn overeengekomen. Dit verweer is te zien als een gemotiveerde betwisting van hetgeen [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd en niet als een bevrijdend verweer. Een en ander betekent dat de bewijslast en het bewijsrisico voor de inhoud van de overeenkomst van opdracht op [geïntimeerde] rust.
4. Het hof acht [geïntimeerde] voorshands in dat bewijs geslaagd, nu zij ter onderbouwing van haar stelling de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2010 in het geding heeft gebracht. Daarin wordt bevestigd dat - zoals in de advocatuur te doen gebruikelijk is - op basis van het gewerkte aantal uren gedeclareerd zal worden en wel tegen een uurtarief van € 195,--.
[appellant] heeft weliswaar gesteld dat deze brief hem niet heeft bereikt doordat deze aan zijn huisadres was gericht, maar [geïntimeerde] heeft - onder het overleggen van een afschrift van een schrijven van 4 oktober 2010 met de aanhef "Van raadsman aan cliënt" - aangevoerd dat de brief met de (voorschot) nota tevens aan [appellant] in het huis van bewaring is gezonden.
[appellant] heeft erkend (verzetdagvaarding pagina 2 bovenaan) dat hij de factuur van
4 oktober 2010 in het Huis van Bewaring heeft ontvangen. Omdat deze factuur was gevoegd bij de begeleidende brief van dezelfde datum acht het hof het aannemelijk dat deze brief [appellant] eveneens heeft bereikt. Daarmee staat, nu niet is gebleken van enig portest zijdens [appellant] tegen de inhoud van de opdrachtbevestiging, voorshands vast dat de overeenkomst van opdracht inhoudt dat [appellant] een vergoeding van € 195,-- per uur zal betalen, behoudens daartegen door [appellant] te leveren tegenbewijs.
5. Daartoe heeft [appellant] uitdrukkelijk aangeboden om door middel van getuigen te bewijzen dat partijen een vaste som zijn overeengekomen.
[geïntimeerde] heeft benadrukt dat de door [appellant] genoemde getuigen niets ter zake doende zullen kunnen verklaren omdat zij niet aanwezig zijn geweest bij de gesprekken die
[geïntimeerde] met [appellant] in het Huis van Bewaring heeft gevoerd. Evenmin is er sprake van geweest dat de getuigen de eerste factuur op het kantoor van [geïntimeerde] hebben voldaan; het betreffende bedrag werd per bank overgemaakt, aldus [geïntimeerde].
Wat hiervan ook zij, het hof zal [appellant] desalniettemin in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren. Naar vaste jurisprudentie behoeft een aanbod tot het leveren van tegenbewijs immers niet gespecificeerd te zijn, terwijl het hof zijn oordeel evenmin mag baseren op een prognose van de uitkomst van de verklaringen.
6. Grief 2 houdt in dat [geïntimeerde] de factuur had moeten laten begroten door de Raad van Toezicht. Deze grief is vergeefs voorgedragen. De begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht ziet uitsluitend op declaraties in burgerlijke zaken. Ten aanzien van declaraties in strafzaken is de burgerlijke rechter bevoegd.
7. De grief faalt dan ook.
Slotsom
8. [appellant] zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat partijen een honorarium voor [geïntimeerde] zijn overeengekomen als is omschreven in de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2010. In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
laat [appellant] toe tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat partijen een honorarium voor [geïntimeerde] zijn overeengekomen als weergegeven is in de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2010;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.M.A. Wind, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de roldatum van dinsdag 5 februari 2013, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.M.A. Wind en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
22 januari 2013 in bijzijn van de griffier.