ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0156

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.111.910/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.P.M. Grijmans, waren in eerste aanleg door de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden ontheven van het gezag over hun kinderen, geboren in 2003, 2007 en 2009, op basis van een beschikking van 23 mei 2012. De kinderrechter had bepaald dat Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) de voogdij over de kinderen zou uitoefenen, omdat de ouders onvoldoende in staat waren om de zorg en opvoeding van hun kinderen adequaat te vervullen.

In hoger beroep hebben de ouders verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de raad niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onmachtig en ongeschikt zijn om hun opvoedingsplicht te vervullen, ondanks eerdere hulpverlening en maatregelen zoals ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het belang van de kinderen op continuïteit en stabiliteit in hun leven zwaarder weegt dan het belang van de ouders om het gezag te behouden.

Het hof heeft benadrukt dat de ontheffing van het gezag geen verwijtend karakter heeft en dat de ouders altijd de ouders van de kinderen zullen blijven, met behoud van hun recht op omgang en informatie. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee de ouders ontheven zijn van het gezag over hun kinderen, die tot hun achttiende jaar in pleeggezinnen zullen opgroeien. Deze uitspraak is gedaan in het belang van de minderjarigen, die een veilige en stabiele opvoedingssituatie nodig hebben.

Uitspraak

Beschikking d.d. 10 januari 2013
Zaaknummer 200.111.910
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Vestiging Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant 1] en [appellante 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. G.J.P.M. Grijmans, kantoorhoudende te Bolsward.
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geintimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ,
Familie [pleegouders 1] (de pleegouders van [kind 3]),
wonende op een geheim adres,
Familie [pleegouders 2] (de pleegouders van [kind 1]),
wonende op een geheim adres,
Familie [pleegouders 3] (de pleegouders van [kind 2]),
wonende op een geheim adres.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 23 mei 2012 (zaaknummer 118261/FA RK 12-313) heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank), uitvoerbaar bij voorraad, de ouders ontheven van het gezag over de minderjarigen [kind 1] (hierna; [kind 1]), geboren [in 2003], [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2007], en [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren [in 2009], en bepaald dat de voogdij over de minderjarigen voortaan zal worden uitgeoefend door BJZ.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 augustus 2012, hebben de ouders verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank van
23 mei 2012 te vernietigen en opnieuw te beslissen de raad niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 10 oktober 2012, heeft BJZ het verzoek van de ouders bestreden en verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren en met inachtneming van de artikelen 3, 4 en 20 van het IVRK de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Van de raad is geen verweerschrift binnengekomen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax van 27 november 2012 met bijlagen van BJZ (met de ontbrekende pagina's van het Evaluatie Behandelplan van [kind 2]).
Ter zitting van 29 november 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door mr. M.W.J.M. van der Meer (in het bijzijn van mr. Grijmans), en de heer [namens de raad] namens de raad. Namens BJZ zijn mevrouw mr. S. Polak en mevrouw [namens BJZ] verschenen. Voorts zijn de pleegouders van [kind 3] en van [kind 2] verschenen. Mr. Van der Meer en BJZ hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten, zoals neergelegd in de bestreden beschikking van de rechtbank, is geen grief ontwikkeld zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Met dien verstande dat het gezag over genoemde minderjarigen niet langer bij de ouders berust maar bij BJZ.
2. Tot het gezin van de ouders behoort ook de minderjarige [kind 4], geboren [in 2002]. [kind 4] staat sinds 19 september 2006 onder toezicht van BJZ en was aanvankelijk in het vrijwillige kader uit huis geplaatst. Sinds september 2011 wordt de uithuisplaatsing voor [kind 4] uitgevoerd op basis van een rechterlijke machtiging.
3. Het hoger beroep van de ouders richt zich tegen de beslissing van de rechtbank de ouders te ontheffen van het gezag over de minderjarigen.
De overwegingen van het hof
4. Gelet op de stukken en de behandeling ter zitting is het hof -met de rechtbank- van oordeel dat aan de gronden voor ontheffing is voldaan. Naar het oordeel van het hof staat vast dat de ouders onmachtig en ongeschikt zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en zijn de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende gebleken om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, zoals opgenomen onder haar beoordeling, en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5. [kind 1], [kind 2] en [kind 3] zijn ernstig beschadigde kinderen, en hun (gedrags)problematiek vergt zeer veel vaardigheden van hun opvoeders. De ouders hebben echter beperkte vaardigheden en zijn, ondanks de inzet van vele vormen van hulpverlening, onvoldoende leerbaar gebleken. Het belang van de kinderen, in die zin dat hen een veilige en stabiele opvoedingssituatie moet worden geboden, brengt mee dat zij tot hun achttiende jaar in een pleeggezin zullen opgroeien.
6. Alhoewel de ouders ter zitting uiteindelijk hebben verklaard duurzame bereidheid te hebben om de kinderen elders te laten opgroeien, gaat het hof hieraan voorbij. Het hof overweegt dat er, gelet op de gedragingen en (proces)houding van de ouders, een reële kans bestaat dat de ouders zich op enig moment aan de gemaakte afspraken zullen onttrekken. Het hof heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat de ouders [kind 4] tegen de afspraken in hebben opgehaald uit [plaats] (wat de reden daarvan ook zij geweest), waar [kind 4] in het vrijwillig kader verbleef. Ook het feit dat de ouders hoger beroep instellen tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van de kinderen laat een ander beeld zien. Weliswaar staat het hen vrij gebruik te maken van deze rechtsmiddelen, maar een duurzame bereidheid de kinderen in de pleeggezinnen te laten opgroeien kan daar niet uit worden afgeleid. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de ouders nog steeds graag willen meebeslissen en de kinderen niet expliciet vertellen dat zij niet meer thuis kunnen komen wonen en tot hun achttiende jaar in pleeggezinnen zullen verblijven. De bereidheid van de ouders lijkt zich te beperken tot dit moment en voor zover zij zich kunnen vinden in de wijze waarop er voor hun kinderen wordt gezorgd. Voor de kinderen maakt dit dat zij onzeker zijn over de voortzetting van hun verblijf bij de pleegouders. Aan deze onzekerheid dient in het belang van de kinderen een einde te komen.
7. Ten overvloede merkt het hof, zoals de rechtbank ook heeft gedaan, nog op dat ook al zou er wel sprake zijn van het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouders om de kinderen in de pleeggezinnen te laten opgroeien dat gegeven weliswaar in de beoordeling dient te worden betrokken, maar niet zonder meer in de weg staat aan gedwongen ontheffing. Naar het oordeel van het hof nopen de omstandigheden van dit geval als hiervoor omschreven tot de conclusie dat aan gedwongen ontheffing niet kan worden ontkomen.
8. Voor zover de ouders vrezen dat zij door de ontheffing minder gemakkelijk informatie zullen krijgen over hun kinderen, merkt het hof het volgende op. De maatregel van ontheffing heeft geen verwijtend karakter. De ouders zullen altijd de ouders van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] blijven. Zij behouden hun recht op omgang en ook zullen zij geïnformeerd blijven over hun kinderen. Echter een beslissende stem hebben zij niet meer.
9. Alles overwegende is het hof van oordeel dat het belang van de ouders om het gezag over de kinderen te behouden niet opweegt tegen het zwaarwegende belang van de minderjarigen op continuïteit en stabiliteit in hun leven. Het hof is gezien bovenstaande van oordeel dat ontheffing van het gezag in het belang van de minderjarigen moet worden geacht.
Slotsom
10. Op grond van het voorgaande zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, G.M. van der Meer en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
10 januari 2013 in bijzijn van de griffier.