ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0169
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- G.M. van der Meer
- M.P. den Hollander
- K.R. Kuiken
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de vader in hoger beroep inzake verlenging ondertoezichtstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de vader in een procedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind. De vader, die geen gezag heeft over het kind en niet betrokken is bij de verzorging en opvoeding, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 18 september 2012 de verlenging van de ondertoezichtstelling had toegewezen. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling van het kind, dat onder toezicht staat van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZ), verlengd van 6 oktober 2012 tot 6 april 2013.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit is gebaseerd op het feit dat de vader geen gezag heeft over het kind en niet betrokken is bij de verzorging en opvoeding. De vader had in eerste aanleg wel als belanghebbende gefunctioneerd, maar dit verandert niets aan zijn status in hoger beroep. Het hof heeft ook overwogen dat het beroep van de vader op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet leidt tot een andere conclusie, aangezien de procedure enkel betrekking heeft op de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het gezag over het kind.
Uiteindelijk heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, waarmee de beslissing van de kinderrechter in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische definitie van belanghebbende in zaken van ondertoezichtstelling en de voorwaarden waaronder ouders in hoger beroep kunnen komen.