TBS P12/0457
Beslissing d.d. 14 februari 2013
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
(naam terbeschikkinggestelde),
geboren te (plaats) op (datum),
verblijvende in (penitentiaire inrichting).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Roermond van 10 oktober 2012, houdende afwijzing van de vordering van de officier van justitie ex artikel 38c van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Roermond van 27 september 2012;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van hoger beroep, gedateerd 11 oktober 2012;
- de appelschriftuur van de officier van justitie, ingekomen ter griffie van de rechtbank Roermond op 12 oktober 2012;
- het proces-verbaal van de zitting van dit hof van 31 januari 2013;
- de tussenbeslissing van dit hof van 31 januari 2013;
- het proces-verbaal van de zitting van dit hof van 7 februari 2013;
- een registratie ‘fysieke verblijven’ de terbeschikkinggestelde betreffende, zoals overgelegd door de advocaat-generaal ter zitting van 14 februari 2013;
- het schriftelijk requisitoir van de advocaat-generaal, zoals overgelegd ter zitting van 14 februari 2013;
- een brief van de terbeschikkinggestelde, zoals overgelegd ter zitting van 14 februari 2013;
- een beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 15 september 2010 in de zaak onder parketnummers 13/064325-94 en 23/001905-95 en de daaropvolgende beslissing door dit hof d.d. 13 december 2010, door mr J.A.W. Knoester overgelegd ter zitting van 14 februari 2013.
Het hof heeft ter terechtzitting van 14 februari 2013 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr J.A.W. Knoester, advocaat te ’s-Gravenhage en de advocaat-generaal mr J.W. Rijkers.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De terbeschikkinggestelde is van 11 december 2012 tot heden ten onrechte van zijn vrijheid beroofd. De vordering tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is niet tijdig ingediend. Tegelijk met de vordering tot omzetting had een vordering tot verlenging ingediend moeten worden. Gelet op artikel 509oa, tweede lid Wetboek van Strafvordering had het Openbaar Ministerie direct na ontdekking van het verzuim een vordering tot verlenging moeten indienen. Bij de vraag of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding is de duur van de maatregel, de ernst van het delict, de inschatting van het delictgevaar en de fase van de resocialisatie van belang. Gelet daarop moet in het onderhavige geval het belang van de terbeschikkinggestelde prevaleren boven het belang van de maatschappij bij beveiliging en moet geconstateerd worden dat het Openbaar Ministerie onherstelbaar in verzuim is bij het te laat indienen van de vordering tot verlenging van de maatregel. De vordering van de officier van justitie dient primair niet ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair dient de vordering van de officier van justitie op inhoudelijke gronden afgewezen te worden nu de indexdelicten niet tot de meest ernstige horen, de terbeschikkinggestelde klaar was met zijn behandeling en de proportionaliteit aan het toewijzen van de vordering in de weg staat. De terbeschikkinggestelde is bovendien gemotiveerd om op vrijwillige basis hulp te blijven aanvaarden. De vaststelling dat de kans op recidive groot zou zijn, is onjuist.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van artikel 38f, eerste lid onder b Wetboek van Strafrecht is de expiratiedatum van de terbeschikkingstelling verschoven naar 11 december 2012. De vordering tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is op 13 september 2012, derhalve binnen de looptijd van de terbeschikkingstelling met voorwaarden ingediend.
Eerst op 11 februari 2013 is een vordering tot verlenging van de maatregel ingediend. Op 13 februari 2013 is alsnog een vordering tot voorlopige voortzetting van de maatregel gedaan op grond van artikel 509oa, tweede lid Sv.
Volgens de behandelaars is grotendeels nog steeds sprake van de complexe problematiek die aanleiding gaf tot het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Er is echter onvoldoende gebleken van een situatie die – ook buiten de behandelsetting – zó dreigend is (artikel 38c Wetboek van Strafrecht ) dat deze thans omzetting naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege rechtvaardigt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de in eerste aanleg oordelende rechter bij herhaling heeft besloten om de terbeschikkingstelling met voorwaarden – zij het met wijzigingen – te handhaven op momenten waarop het element van gevaarzetting manifester was dan het laatste jaar het geval lijkt te zijn. Daarnaast is nog sprake van voortdurend reclasseringstoezicht in het kader van een tussentijds opgelegde straf. Tenslotte is in aanmerking genomen het aspect van proportionaliteit in relatie tot de indexdelicten waarvoor aan betrokkene de maatregel is opgelegd.
De advocaat-generaal heeft op grond hiervan geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Op basis van de stukken stelt het hof het volgende vast.
Op 23 mei 2008 heeft de rechtbank Roermond aan de terbeschikkinggestelde een terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd voor diefstal, diefstal met valse sleutels, het tweemaal medeplegen van een poging tot zware mishandeling, diefstal in vereniging met inklimming, diefstal in vereniging en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
De termijn van de terbeschikkingstelling is gaan lopen op 7 juni 2008 en de duur van de maatregel is op grond van artikel 38d, tweede lid Sr (oud) beperkt tot maximaal vier jaren. Vanwege tussentijdse detentie is de expiratiedatum van de maatregel verschoven naar 11 december 2012.
Op 31 maart 2010 heeft de rechtbank Roermond de voorwaarden van de terbeschikkingstelling gewijzigd.
Op 14 juli 2010 heeft de rechtbank Roermond de terbeschikkingstelling verlengd met twee jaar en de voorwaarden wederom gewijzigd.
Op 22 juni 2011 heeft de rechtbank Roermond de voorwaarden nogmaals gewijzigd.
Op 6 september 2012 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie een bevel tot voorlopige verpleging van overheidswege gegeven. Op grond van dat bevel is de terbeschikkinggestelde gedetineerd. De vordering tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 27 september 2012. Bij de beslissing waarvan beroep is deze vordering afgewezen.
De vordering tot het bevelen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd is voor het aflopen van de termijn van de terbeschikkingstelling met voorwaarden, te weten 11 december 2012, gedaan en derhalve op zichzelf tijdig ingediend. Op 11 december 2012 is de terbeschikkingstelling met voorwaarden van rechtswege geëindigd, nu een tijdige vordering tot verlenging achterwege is gebleven.
Het Openbaar Ministerie heeft eerst, na de tussenbeslissing van het hof van 31 januari 2013, op 11 februari 2013, twee maanden na het (definitieve) einde van de termijn van de maatregel, een vordering tot verlenging ingediend en vervolgens op 13 februari 2013 een vordering tot voorlopige voortzetting van de terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 509oa, lid 2 Sv. Hangende de beslissing op deze vordering(en) is de terbeschikkinggestelde niet in vrijheid gesteld.
Het hof stelt voorop dat in artikel 509oa lid 1 Sv is bepaald dat een vordering als bedoeld in artikel 509o lid 1 Sv, die later dan één maand vóór het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen, doch binnen een redelijke termijn is ingediend, niettemin ontvankelijk is, indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, ondanks het belang van de terbeschikkinggestelde, verlenging van de termijn eist.
Nu vóór de beslissing van het hof op het onderhavige beroep alsnog een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingediend en daarnaast een vordering tot voorlopige voortzetting van de terbeschikkingstelling bij de rechter-commissaris, kan niet gezegd worden dat het belang van de officier van justitie bij een beoordeling in hoger beroep van de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de vordering ex 38c Sr is weggevallen. Het verweer van de raadsman dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering wordt dan ook verworpen.
Het hof zou, zoals de advocaat-generaal heeft gesuggereerd, alvorens te beslissen de behandeling van het hoger beroep kunnen aanhouden tot het moment waarop de rechtbank heeft beslist op de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling, waarbij in de eerste plaats de vraag zal moeten worden beantwoord of deze vordering tot verlenging ontvankelijk is. Een eventueel tegen de beslissing van de rechtbank tot verlenging van de terbeschikkingstelling aangewend rechtsmiddel zou dan gelijktijdig met het voorliggende beroep kunnen worden behandeld. Met de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat het belang van de terbeschikkinggestelde, die om zijn onmiddellijke invrijheidstelling heeft verzocht, zich verzet tegen een aanhouding van de onderhavige zaak, mits de beslissing in deze zaak voor hem positief uitvalt.
Het hof kan zich vinden in de gronden die door de advocaat-generaal en door de verdediging in haar subsidiaire standpunt zijn aangevoerd voor afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en zal daarom – evenals de rechtbank- de vordering afwijzen.
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Roermond van 10 oktober 2012 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde (naam terbeschikkinggestelde).
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering;
Wijst af de vordering van de officier van justitie;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr E.G. Smedema en mr F.G. Bauduin als raadsheren,
en drs. M. van Weers en drs. G. Mensing als raden,
in tegenwoordigheid van mr A.H. Hettema als griffier,
en op 14 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.
mr F.G. Bauduin en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.