ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4778

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.086.100/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van geërfd geldbedrag bij echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2013, gaat het om de verrekening van een geërfd geldbedrag in het kader van een echtscheiding. De appellante, die een bedrag van ƒ 200.000,- heeft geërfd, stelt dat dit bedrag buiten de finale verrekening moet blijven, zoals bepaald in de huwelijksvoorwaarden. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder in haar vonnissen van 29 juli 2009 en 13 oktober 2010 geoordeeld dat de vordering van appellante om betaling van een bedrag van € 45.378,02 door de geïntimeerde, haar ex-echtgenoot, niet toewijsbaar was. De geïntimeerde is in hoger beroep niet verschenen, waardoor de zaak enkel door de appellante werd behandeld.

Het hof overweegt dat de huwelijksvoorwaarden bepalen dat goederen verkregen door erfrecht of schenking uitgesloten zijn van de verrekening bij echtscheiding. De appellante heeft het geërfde bedrag aangewend voor de bouw en inrichting van de gezamenlijke woning, en heeft een schuldbekentenis van de geïntimeerde ontvangen voor de helft van dat bedrag. Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet heeft betwist dat het geërfde bedrag buiten de verrekening valt en dat hij het bedrag van € 45.378,02 aan de appellante verschuldigd is.

De beslissing van het hof is dat de vordering van de appellante wordt toegewezen, en de geïntimeerde wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 45.378,02. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, gezien de omstandigheden dat partijen gewezen echtelieden zijn. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen voor het overige en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.086.100/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 144187/HA ZA 08-467)
arrest van de tweede kamer van 19 maart 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. M. Cortet, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 2 juli 2008, 29 juli 2009, 17 februari 2010 en 13 oktober 2010 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 januari 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de vonnissen d.d. 29 juli 2009 en 13 oktober 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 26 april 2011.
Het petitum van de appeldagvaarding luidt:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het tussenvonnis van 29 juli 2009 en het eindvonnis van 13 oktober 2010 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, gewezen onder zaaknummer/rolnummer 144187/HA ZA 08-467, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellante alsnog geheel toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten in beide instanties."
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te beslissen overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding."
Ten slotte heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Over de weergave van de vaststaande feiten in het bestreden vonnis van 29 juli 2009 bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met enkele andere feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
1.1. Partijen zijn [in 2000] met elkaar gehuwd op huwelijksvoorwaarden.
1.2. In de huwelijksvoorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1.
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd”.
(…)
Afrekening aan het einde van het huwelijk
Artikel 10.
1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt er verrekening plaats, zo, dat ieder der echtgenoten, dan wel de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot, gerechtigd zijn tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan.
Van de hierboven vermelde verrekening worden, indien het huwelijk anders dan door dood wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, uitgezonderd:
- de waarde van aan een of beide echtgenoten direct of indirect in eigendom toebehorende aandelen in niet ter beurze genoteerde vennootschappen, behoudens dat deel van de waarde van voormelde aandelen dat is ontstaan als gevolge van (deel)gerechtigdheid in winst- en/of dividendreserves, onder welke naam en in welke vorm dan ook;
- de balanswaarde van aan een of beide echtgenoten privé in (mede) eigendom toebehorende ondernemingen, zijnde andere dan hiervoor genoemd, behoudens dat deel van voormelde balanswaarde dat is ontstaan als gevolg van winstreserves, onder welke naam en in welke vorm dan ook;
- de goederen, die door de echtgenoten krachtens versterfrecht, erfstelling, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen, en de op die verkrijgingen drukkende schulden, de wegens die verkrijgingen geheven belastingen als successie, schenkings- en overgangsrecht daaronder begrepen, met dien verstande, dat de inkomsten uit die goederen en de renten van die schulden, alsmede de kosten en lasten die uit die inkomsten plegen te worden voldaan, wel in de verrekening zullen worden betrokken,
- de goederen die door de echtgenoten ten huwelijk zijn aangebracht en de schulden die zij hebben ten tijde van het aangaan van het huwelijk.
(…)
3. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door de dood of ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand bij de aanvang van de dag van het instellen van de vordering daartoe”.
Aan de akte houdende huwelijksvoorwaarden is geen staat van aanbrengsten gehecht.
1.3. Op 10 juni 2005 heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 20 juni 2006.
1.4. Partijen hebben tezamen, ieder voor de onverdeelde helft, de woning aan [adres], hierna te noemen: de woning, in eigendom. Er rust een recht van
hypotheek op deze woning tot zekerheid van de door partijen aangegane hypothecaire
geldlening ter hoogte van € 340.335,-.
1.5. De vrouw heeft een stuk grond in Suriname geërfd van haar eerste echtgenoot. Dat stuk
grond heeft zij in de zomer van 2007 verkocht voor € 62.500,-.
1.6. Partijen hebben op 6 september 2001 een onderhandse schuldbekentenis ondertekend,
waarin zij hebben verklaard dat [geïntimeerde] een bedrag van ƒ 100.000,- (€ 45.378,02)
schuldig is aan [appellante]. Daarbij is onder meer het volgende opgenomen:
"De hoofdsom, of het restant daarvan is terstond opeisbaar, zonder enige nadere ingebrekestelling of gerechtelijke tussenkomst, ingeval van faillissement van -, aanvraag tot surséance van betaling door - of executoriale beslaglegging onder de goederen van de schuldenaar, alsmede bij einde van het huwelijk tussen schuldeiser en schuldenaar en bij verkoop van de woning aan [adres]."
De vorderingen van partijen en de beslissing in eerste aanleg.
2. [appellante] heeft - samengevat weergegeven - gevorderd te bepalen dat de waarde van de woning zal worden vastgesteld op € 620.000,- dan wel zal worden getaxeerd door een daartoe aan te wijzen taxateur, en dat deze wordt toegedeeld aan [geïntimeerde] en om hem te veroordelen tot betaling aan haar van het uit de schuldbekentenis voortvloeiende bedrag van € 45.378,02 en te bepalen dat [appellante] de helft van de inboedelzaken ontvangt of een bedrag gelijk aan de helft van de waarde van die inboedel.
3. [geïntimeerde] heeft ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden vorderingen in reconventie ingesteld.
4. Bij vonnis van 13 oktober 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad de waarde van de woning vastgesteld op € 467.500,- en bepaald dat deze woning aan [geïntimeerde] zal worden toegedeeld. Daarbij is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 65.898,73 wegens overbedeling, en zijn de inboedelzaken tussen partijen verdeeld. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
De grief
5. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.15 van het vonnis van 29 juli 2009 ten aanzien van de vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 45.378,02 beslist dat zowel de vordering van [appellante] als de schuld van [geïntimeerde] "in de gemeenschap vallen" en dat dit per saldo tot nul leidt, en deze vordering vervolgens afgewezen.
6. De grief richt zich uitsluitend tegen de afwijzing van deze vordering.
7. Het hof overweegt dat nu het huwelijk door echtscheiding is ontbonden partijen op grond van artikel 10 van de huwelijksvoorwaarden dienen over te gaan tot verrekening in die zin dat ieder van hen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan de waarde waartoe zij gerechtigd zouden zijn geweest indien zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zouden zijn geweest. In dit geval zijn van die verrekening (onder meer) uitgezonderd de goederen die door hen krachtens erfrecht of schenking zijn verkregen en de op die verkrijgingen rustende schulden.
8. [appellante] heeft aangevoerd dat zij, naast het stuk grond in Suriname, een bedrag van
ƒ 200.000,- heeft geërfd van haar eerste echtgenoot. Dit bedrag heeft zij aangewend voor de verbouw en inrichting van de woning. Omdat deze woning aan partijen ieder voor de helft toebehoorde is afgesproken dat [appellante] de helft van het bedrag aan [geïntimeerde] in de vorm van een lening zou verstrekken. Dit bedrag valt volgens [appellante] buiten de verrekening. Immers is hetgeen door schenking of erfrecht is verkregen uitgezonderd van de verrekening. Ook uit de schuldbekentenis blijkt volgens [appellante] dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] bij echtscheiding het geleende bedrag aan [appellante] zou terugbetalen.
9. [geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. In eerste aanleg heeft hij zich aldus tegen deze vordering verweerd dat [appellante] begin 2001, toen partijen hun nieuwe huis hadden laten bouwen, wilde dat hij zijn zoon uit een eerdere relatie zou onterven ten voordele van haar en het kind van partijen, hetgeen hij niet wilde. Daarom stond [appellante] erop dat zij te zijner tijd een groter deel van het vermogen zou ontvangen en eiste zij dat hij een schuldbekentenis aan haar gaf. Volgens [geïntimeerde] heeft hij het bedrag van
ƒ 100.000,- feitelijk niet van haar ontvangen.
10. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] hiermee niet heeft betwist dat [appellante] een bedrag van ƒ 200.000,- heeft geërfd dat op grond van artikel 10 lid 1 van de huwelijksvoorwaarden bij de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding buiten de finale verrekening blijft, noch dat [appellante] dit bedrag ten behoeve van de bouw en inrichting van de gezamenlijke woning heeft aangewend en dat zij in verband daarmee een vordering voor de helft van dat bedrag ofwel ƒ 100.000,- op hem heeft gekregen. Ook staat niet ter discussie dat partijen tegen die achtergrond met de schuldbekentenis hebben bedoeld buiten twijfel te stellen dat [geïntimeerde] bij de ontbinding van het huwelijk het bedrag van ƒ 100.000,- aan [appellante] verschuldigd zou zijn, afgezien van eventuele vorderingen uit verdeling van de woning.
11. Het hof zal daarom de vordering van [appellante] toewijzen.
Slotsom
12. De grief slaagt, zodat het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd ten aanzien van de afwijzing van de vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan haar van het bedrag van € 45.378,02 en het tussenvonnis van 29 juli 2009 zal worden vernietigd voor zover dit aan het vernietigde deel van genoemd eindvonnis heeft bijgedragen. Voor het overige zullen deze vonnissen worden bekrachtigd.
13. Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 oktober 2010 voor zover daarbij in 3.5 van het dictum ook de vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan haar van het bedrag van € 45.378,02 is afgewezen, en het tussenvonnis van 29 juli 2009 voor zover dit aan het vernietigde deel van genoemd eindvonnis heeft bijgedragen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van het bedrag van € 45.378,02;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt die vonnissen voor het overige;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en G. Jonkman en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 maart 2013 in bijzijn van de griffier.