ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5724

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.093.262
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vernietiging van arbitrale vonnis in arbeidsovereenkomst geschil

In deze zaak, die voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanhangig was, betreft het een hoger beroep van de vereniging Harkemase Boys tegen een arbitrale uitspraak. Het hof komt terug op een eerder gegeven voorlopig oordeel in een tussenarrest en oordeelt dat partiële vernietiging van het arbitrale vonnis mogelijk is. De zaak is ontstaan uit een geschil over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst en de daarbij behorende schadevergoeding. Harkemase Boys heeft in een akte aangegeven dat een gedeeltelijke vernietiging van het arbitrale vonnis niet in strijd is met de wettelijke regeling, en dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de toekenning van een schadevergoeding. Het hof overweegt dat, indien het nodig is om het arbitraal vonnis te vernietigen, dit niet in zijn geheel hoeft te gebeuren, omdat dit zou leiden tot een nieuwe ontbindingsprocedure. Het hof is voornemens om het arbitraal vonnis te vernietigen conform de primaire vordering van Harkemase Boys, waarbij de bevoegdheid van de kantonrechter om te oordelen over de vordering van de gedaagde tot schadevergoeding herleeft na de vernietiging van het arbitraal vonnis. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te bepalen, zodat zij zich kunnen uitlaten over de voorgaande overwegingen en om te onderzoeken of er een regeling mogelijk is. De partijen dienen ervoor te zorgen dat relevante stukken tijdig worden ingediend. Het arrest is gewezen op 19 maart 2013 door de drie rechters van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.093.262
arrest van de derde kamer van 19 maart 2013
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Harkemase Boys,
gevestigd te Harkema, gemeente Achtkarspelen,
eiseres,
hierna: Harkemase Boys,
advocaat: mr. E.W. Kingma,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Heerenveen,
gedaagde,
hierna: [gedaagde],
advocaat: mr. E.J.A. Vilé.
1. Het verloop van het geding
1.1 Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 28 augustus 2012 verwijst het hof naar dat tussenarrest.
1.2 Ingevolge dat tussenarrest heeft Harkemase Boys een akte uitlating tevens houdende akte wijziging van eis genomen.
1.3 Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [gedaagde] geen antwoordakte genomen.
1.4 Vervolgens heeft Harkemase Boys de stukken weer voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Nu deze zaak vóór 1 januari 2013 aanhangig was bij het gerechtshof te Arnhem, is deze op grond van artikel CIII Wet herziening gerechtelijke kaart van rechtswege overgegaan naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2.2 Bij het tussenarrest van 28 augustus 2012 heeft het hof de zaak naar de roldatum
25 september 2012 verwezen om Harkemase Boys in de gelegenheid te stellen bij akte zich uit te laten over dat wat in rechtsoverweging 4.8 was overwogen en haar vorderingen en stellingen desgewenst te wijzigen respectievelijk aan te passen, waarna [gedaagde] bij akte zou kunnen reageren en zijn verweren desgewenst zou kunnen aanpassen.
2.3 Bij haar akte heeft Harkemase Boys verklaard, dat een gedeeltelijke vernietiging van het bestreden arbitrale vonnis in dit geval niet in strijd is met de wettelijke regeling, omdat een onderscheid tussen de vraag naar de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en die van de toekenning van een vergoeding in het kader van die ontbinding, zoals ook de Arbitragecommissie van de KNVB heeft gemaakt, zonder meer mogelijk is.
2.4 Voor het geval dat het hof meent dat een gedeeltelijke vernietiging van het arbitraal vonnis wel in strijd is met de wettelijke regeling, heeft Harkemase Boys een subsidiaire vordering geformuleerd, die inhoudt dat het hof het tussen de partijen gewezen arbitraal vonnis van 28 juni 2011 geheel zal vernietigen met bepaling dat de volgens de gewone regels bevoegde rechter de ontbindingsprocedure dient te (het hof begrijpt:) beoordelen alsof deze in juni 2011 plaatsvond waarbij deze rechter dus tevens de mogelijkheid heeft om met terugwerkende kracht de arbeidsovereenkomst tussen de partijen te ontbinden, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.5 Anders dan het hof voorlopig heeft geoordeeld in het tussenarrest van 28 augustus 2012, acht het hof, mede gelet op het betoog van Harkemase Boys in haar akte van 9 oktober 2012, partiële vernietiging van het tussen de partijen gewezen vonnis - vernietiging voor zover het gaat om de door Harkemase Boys aan [gedaagde] te betalen schadevergoeding - mogelijk. Naar het oordeel van het hof zou algehele vernietiging van het arbitraal vonnis niet gewenst zijn, omdat ontbinding van de arbeidsovereenkomst dan opnieuw zou moeten worden verzocht door Harkemase Boys en, anders dan zij subsidiair betoogt, ontbinding met terugwerkende kracht niet mogelijk is.
2.6 Het hof is dan ook voornemens het arbitraal vonnis te vernietigen conform de primaire vordering van Harkemase Boys. De bevoegdheid van de gewone rechter, de kantonrechter, om te oordelen over de vordering van [gedaagde] tot veroordeling van Harkemase Boys om aan hem een schadevergoeding te betalen, herleeft op het moment dat de vernietiging van het arbitraal vonnis, voor zover het de aan [gedaagde] te betalen vergoeding betreft, onherroepelijk wordt. [gedaagde] zal zich dan tot de kantonrechter kunnen wenden met een vordering tot vergoeding, die maximaal € 15.000,- zal kunnen bedragen.
2.7 Nu het hof tot een ander definitief oordeel is gekomen dan het in het eerste tussenarrest gegeven voorlopig oordeel en omdat het hof inziet dat de partijen tot een volgende procedure worden “veroordeeld” en de bezwaarlijkheid daarvan voor hen mag worden verondersteld, zal het hof een comparitie van partijen bepalen om de partijen in de gelegenheid te stellen zich over het voorgaande uit te laten en om te onderzoeken of een regeling tussen hen mogelijk is. Het hof verzoekt [gedaagde] een overzicht van zijn inkomsten, voorzien van bewijsstukken over de periode van 1 juli 2011 tot 1 juli 2012, in het geding te brengen. De partijen dienen ervoor te zorgen dat het hof en de wederpartij de genoemde stukken uiterlijk een week voor de dag van de zitting hebben ontvangen.
2.8 Verder zal iedere beslissing worden aangehouden.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat de partijen - [gedaagde] in persoon en Harkemase Boys vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking - samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I.A. Katz-Soeterboek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip met het in rechtsoverweging 2.5 omschreven doel;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden april, mei en juni 2013 zullen opgeven op de roldatum 2 april 2013, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [gedaagde] de stukken als bedoeld in rechtsoverweging 2.7 in het geding dient te brengen en dat hij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken heeft ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, H. van Loo en G.P.M. van den Dungen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 maart 2013.