ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6018

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
21.000868-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor doodslag of zware mishandeling met de dood van een peuter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte was eerder veroordeeld voor de dood van een peuter, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Geerdink. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet overtuigend kon worden beschuldigd van de tenlastegelegde feiten, die onder andere doodslag en zware mishandeling betroffen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen waren om de verdachte te veroordelen. De vrijspraak van de moeder van het slachtoffer was onherroepelijk, wat de situatie verder complicateerde. Het hof heeft uitgebreid stilgestaan bij de omstandigheden van de zaak, waaronder de verklaringen van de verdachte en de moeder, en het forensisch bewijs. Ondanks de afgrijselijke uitkomst van de zaak, heeft het hof in volle overtuiging de verdachte vrijgesproken, omdat er geen redelijke twijfel bestond over zijn onschuld. De beslissing van het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de verdachte vrij te spreken, werd gemotiveerd door het gebrek aan bewijs en de onduidelijkheid over de gebeurtenissen op de fatale dag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000868-12
Uitspraak d.d.: 2 april 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 10 februari 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 oktober 2012, 25 januari 2013 en 19 maart 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr D.G. Geerdink, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2011 tot en met 17 januari 2011, althans in de maand januari 2011, te [plaatsnaam] en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (hardhandig) vastgepakt en/of geslagen en/of door elkaar geschud en/althans op/tegen het lichaam gestoten en/of gedrukt en/of een of meer gewelddadige handeling(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] verricht en/of aangewend en/althans een of meer (andere) gewelddadige handeling(en) tegen die [slachtoffer] verricht en/of aangewend, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2011 tot en met 17 januari 2011, althans in de maand januari 2011, te [plaatsnaam] en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hersenletsel), heeft toegebracht, door met zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal opzettelijk (hardhandig) vast te pakken en/of te slaan en/of door elkaar te schudden en/of op/tegen het lichaam te stoten en/of te drukken en/of een of meer gewelddadige handeling(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te verrichten en/of aan te wenden en/althans een of meer (andere) gewelddadige handeling(en) tegen die [slachtoffer] te verrichten en/of aan te wenden, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2011 tot en met 17 januari 2011, althans in de maand januari 2011, te [plaatsnaam] en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer], (hardhandig) heeft vastgepakt en/of geslagen en/of door elkaar geschud en/of op/tegen het lichaam heeft gestoten en/of gedrukt en/of een of meer gewelddadige handeling(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft verricht en/of aangewend en/althans een of meer (andere) gewelddadige handeling(en) tegen die [slachtoffer] heeft verricht en/of aangewend, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hersenletsel) heeft opgelopen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan integraal behoort te worden vrijgesproken.
Hoewel deze uitspraak in overeenstemming is met wat door de advocaat-generaal is gevorderd en door de raadsman is bepleit, zal het hof zijn beslissing toch zo volledig mogelijk motiveren.
Op basis van het opsporingsonderzoek en het uitgebreide forensisch onderzoek staat voor het hof buiten twijfel vast dat de toen bijna driejarige [slachtoffer] op 17 januari 2011 het slachtoffer is geworden van huiselijk geweld dat op 18 januari 2011 tot zijn dood heeft geleid.
Eveneens boven iedere twijfel verheven is het gegeven dat dat geweld moet zijn toegepast door de moeder van [slachtoffer] (hierna: [moeder van het slachtoffer]) of door verdachte, ofwel door beiden in gezamenlijkheid.
De rechtbank in Almelo heeft in zijn vonnissen van 10 februari 2012 [moeder van het slachtoffer] vrijgesproken en verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De vrijspraak van [moeder van het slachtoffer] was bij de behandeling van de voorliggende zaak in hoger beroep onherroepelijk omdat het Openbaar Ministerie tegen deze vrijspraak (die ook gevorderd was) niet in hoger beroep was gekomen.
Door de thans uit te spreken vrijspraak in de zaak tegen verdachte doet zich de nauwelijks te verteren situatie voor dat de gewelddadige dood van een nog zeer jong kind onbestraft blijft. Dit gegeven, gevoegd bij het grote verschil tussen de eerdere uitspraak tegen verdachte van de rechtbank Almelo en de huidige uitspraak, vraagt om een uitgebreide motivering.
In de kern komt de zaak hierop neer.
Zowel [moeder van het slachtoffer] als verdachte zijn in de nacht van 17 op 18 januari 2011 als verdachten aangehouden. Van het begin af aan zaten zij, zoals dat genoemd wordt, in beperkingen, wat er op neerkomt dat onderling contact was uitgesloten.
Zowel [moeder van het slachtoffer] als verdachte hebben in de eerste verhoren verklaringen afgelegd die er op neerkwamen dat er in het geheel geen sprake was geweest van geweldshandelingen. Na verloop van tijd heeft [moeder van het slachtoffer] verklaard dat die geweldshandelingen moeten zijn gepleegd door verdachte in een periode van circa twintig minuten voorafgaand aan het om 18.04 uur door verdachte bellen van de ambulance. [moeder van het slachtoffer] was in die periode niet thuis, maar was naar de huisartsenpost gegaan om zich aan een hoofdwond te laten behandelen.
Verdachte heeft na een aantal verhoren verklaard dat het geweld moet zijn toegepast door [moeder van het slachtoffer] voorafgaand aan haar vertrek uit de woning om circa: 17:45 uur. Verdachte heeft verklaard dat hij na een ruzie met [moeder van het slachtoffer] een sigaret ging roken op het balkon. Daar hoorde hij bonkgeluiden. Hij is direct op het geluid in de flatwoning afgegaan en zag [slachtoffer] toen versuft op de grond liggen met zijn hoofd tegen het voeteneind van zijn ledikantje. Hij zag [moeder van het slachtoffer] op haar knieën naast [slachtoffer] zitten.
Het hof wijst erop dat noch [moeder van het slachtoffer] noch verdachte heeft verklaard dat zij hebben gezien hoe de ander geweld op [slachtoffer] toepaste.
Beide delictscenario’s zijn uitgebreid onderzocht. Zoals reeds genoemd, is er uitgebreid forensisch onderzoek verricht en zijn er reconstructies uitgevoerd met de (toen nog) beide verdachten. Het hof heeft de videoregistratie van deze reconstructies bekeken.
De veroordeling door de rechtbank volgt, uiteindelijk, het door [moeder van het slachtoffer] geschetste scenario. Op dit oordeel zal later nog worden teruggekomen. Vooraf past echter deze opmerking.
[moeder van het slachtoffer] is door het hof ter zitting als getuige gehoord. Haar verklaring ter zitting alsmede haar eerdere (politie)verklaringen en haar uitlatingen bij gelegenheid van de reconstructie (kenbaar via de videoregistratie) hebben bij het hof vraagtekens opgeroepen aangaande de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
[moeder van het slachtoffer] is echter vrijgesproken en moet dus als onschuldig gelden. Het in dit arrest al te diep ingaan op de door het hof geconstateerde oneffenheden in haar verklaringen zou afbreuk kunnen doen aan haar recht om, na de jegens haar uitgesproken vrijspraak, voor onschuldig te worden gehouden.
Bovendien kan de juridische werkelijkheid van onschuld, zoals hierna zal blijken, ook zeer wel de feitelijke situatie zijn geweest. De oneffenheden in haar verklaringen leiden er echter toe dat die verklaringen niet van doorslaggevende betekenis kunnen zijn in de zaak tegen verdachte.
Van doorslaggevende betekenis zou forensisch bewijs kunnen zijn dat hetzij de verklaring van [moeder van het slachtoffer], hetzij de verklaring van verdachte valideert. Dat bewijs is er naar het oordeel van het hof niet.
De rechtbank kwam tot een ander oordeel. In de kern heeft de rechtbank als volgt geredeneerd:
1) De verklaring van verdachte suggereert dat [moeder van het slachtoffer] met het hoofd van [slachtoffer] tegen een hard voorwerp heeft gebonkt.
2) Verdachte heeft verklaard dat hij een bult op het hoofd van [slachtoffer] heeft gevoeld.
3) Artsen die [slachtoffer] hebben onderzocht, hebben geen uitwendig zichtbaar hoofdletsel (of bult) geconstateerd.
4) De verklaring van verdachte is dus ongeloofwaardig.
5) De klinische verschijnselen van het geconstateerde hersenletsel moeten zeer kort na het veroorzaken ervan zichtbaar zijn geweest.
6) Nu de ambulance is gebeld om 18.04 uur en er geen aanleiding is om te veronderstellen dat niet direct bij het zien van de klinische verschijnselen de ambulance zou zijn gebeld, en voorts verdachte in de 20 minuten voorafgaand aan het bellen van de ambulance alleen met [slachtoffer] was, was hij de enige die het letsel heeft kunnen toebrengen.
7) Gegeven de aard van het letsel moet er sprake zijn van acceleratie-deceleratie-trauma (het hevig heen en weer schudden).
Het hof stelt vast dat verdachte nooit heeft verklaard dat [moeder van het slachtoffer] met het hoofd van [slachtoffer] tegen een hard voorwerp heeft gebonkt. Hij kwam in zijn lezing van de feiten immers (pas) ter plaatse op het moment dat hiervoor is beschreven.
Het hof stelt voorts vast dat, naar uit de aanvullende rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) d.d. 18 februari 2013 blijkt, wel degelijk uitwendig letsel op het hoofd van [slachtoffer] is geconstateerd, waarover echter niet eerder was gerapporteerd. Voorts is door de artsen een deel van de schedel verwijderd in een poging het leven van [slachtoffer] te redden, zodat in zoverre nader onderzoek naar de stellingen van verdachte niet mogelijk was.
Maar ook los van deze (deels nieuwe) gegevens overweegt het hof dat het enkele feit dat de artsen die [slachtoffer] bij binnenkomst in het ziekenhuis onderzochten, verklaren geen bult op diens hoofd te hebben geconstateerd en het feit dat verdachte anders verklaart, van onvoldoende gewicht is om enkel om die reden de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig te passeren.
De tweede pijler van het veroordelend vonnis is het moment van intreden van de klinische verschijnselen in relatie tot het moment waarop de ambulance werd gebeld.
Het hof gaat er met de rechtbank van uit dat de klinische verschijnselen van het geconstateerde hersenletsel zeer kort na het veroorzaken daarvan zichtbaar moeten zijn geworden. De rechtbank overwoog echter: “Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan vastgesteld moet worden dat verdachte [verdachte] niet direct na de alarmerende klinische verschijnselen (medische) hulp is gaan zoeken.” Hierin volgt het hof de rechtbank niet.
In de lezing van verdachte vond het geweld plaats in de momenten rondom een heftige ruzie tussen hem en [moeder van het slachtoffer]. Hij heeft, nog steeds volgens verdachte zelf, de klinische verschijnselen waargenomen toen [moeder van het slachtoffer] nog thuis was.
[moeder van het slachtoffer] zag daarin, kennelijk, geen reden om het huis niet te verlaten om naar de dokter te gaan. Verdachte heeft, in zijn lezing, [slachtoffer] toen verzorgd in de hoop dat hij weer bij bewustzijn zou komen en heeft, toen dit niet lukte, de buurvrouw erbij gehaald en aansluitend de ambulance gebeld.
Hoezeer ook inadequaat en verwijtbaar, acht het hof deze gang van zaken niet onaannemelijk.
Er zijn voorts enkele aanwijzingen in het dossier te vinden dat [moeder van het slachtoffer], na het verlaten van de woning naar de dokterspost, met enige spoed weer terug naar huis wilde vanwege [slachtoffer]. Dat maakt een lezing van de feiten, waarin voorafgaand aan haar vertrek niets met [slachtoffer] aan de hand was, ook minder aannemelijk.
Ter terechtzitting zijn door het hof mevrouw A. Maes, patholoog bij het NFI, de heer W.A. Karst, forensisch arts bij het NFI en mevrouw B. Kubat, arts en patholoog bij het NFI als deskundigen gehoord.
Zij zijn uitgebreid bevraagd over het door hen uitgevoerde onderzoek in deze zaak. Op de punten die er toe doen, te weten de wijze en het tijdstip waarop het letsel is toegebracht, hebben zij geen antwoorden gegeven die de verklaring van verdachte over de gang van zaken in welke mate dan ook onaannemelijk maakt.
Het hof kan gelet op al het voorgaande dus niet buiten redelijke twijfel vaststellen wat er op die fatale dag in januari 2011 is gebeurd.
Juist waar het zeker is dat ten minste één van de beide oorspronkelijk als verdachte aangemerkte personen ([moeder van het slachtoffer] en verdachte) verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer], ligt het gevaar op de loer om de bewijsvraag te beantwoorden aan de hand van het meest “aannemelijke” scenario. Als het door de één geschetste scenario ook maar iets aannemelijker is dan dat van de ander, lijkt, door de voorliggende keuze, het volgen van dat scenario voor de hand te liggen.
Dat mag echter niet het criterium zijn. De vraag is of op grond van wettige bewijsmiddelen de rechter de overtuiging heeft dat deze verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Die overtuiging heeft het hof, zoals reeds aangegeven, niet.
Er zijn voorts geen nadere onderzoeken denkbaar die meer of ander bewijs naar voren zouden kunnen brengen op grond waarvan die overtuiging wellicht nog wel zou kunnen ontstaan. In het opsporingsonderzoek is, zoals dat heet, alles uit de kast gehaald om de waarheid boven tafel te krijgen. Helaas zonder resultaat.
Toch spreekt het hof in volle overtuiging vrij, hoe onverkwikkelijk de uitkomst van deze zaak ook is. De onbestrafte gewelddadige dood van de weerloze peuter [slachtoffer] wekt afgrijzen. Dat afgrijzen wordt niet minder als mogelijk een onschuldige daarvoor een langjarige straf krijgt. Integendeel.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr A.G. Coumans en mr P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 2 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.