ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6031

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.088.764/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldlening en de redelijkheid en billijkheid in contractuele verplichtingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2013, gaat het om een geschil over een geldlening tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een eerdere uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 23 februari 2011, waarin de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van het restantbedrag van de geldlening door de rechtbank werd toegewezen. [appellant] had [X] in vrijwaring opgeroepen, maar deze vordering werd door de rechtbank afgewezen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat er geen grieven zijn ingediend tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank. [appellant] betoogde dat [geïntimeerde] geen belang meer had bij haar vordering, omdat het geleende bedrag volledig aan [X] ten goede was gekomen. Het hof oordeelde echter dat de redelijkheid en billijkheid niet in de weg staan aan de terugbetalingsverplichting van [appellant] aan [geïntimeerde].

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt dat het enkele feit dat de ene partij haar belangen beter heeft behartigd dan de andere partij, niet voldoende is om in te grijpen in de contractuele verplichtingen. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.088.764/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 102947/HA ZA 10-188)
arrest van de eerste kamer van 2 april 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. F. van der Hoef, kantoorhoudend te Burgum,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.C.S. Tilma, kantoorhoudend te Rotterdam.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 oktober 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast nadat [geïntimeerde] pleidooi had gevraagd, hier over. Die comparitie heeft plaatsgevonden op 7 december 2012, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Daarna hebben partijen aangegeven geen behoefte meer te hebben aan een pleidooi.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 mei 2011,
- de memorie van grieven van 10 april 2012,
- de memorie van antwoord van 1 juli 2012,
- het comparitiearrest van 16 oktober 2012,
- de comparitie van 7 december 2012.
1.2 Vervolgens zijn op 29 januari 2013 de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
1.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2. De vaststaande feiten
Tegen de weergave van de tussen partijen vaststaande feiten in het vonnis van 23 februari 2011 waarvan beroep zijn geen grieven gericht. Derhalve zal ook het hof van deze feiten uitgaan, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens tussen partijen als vaststaand hebben te gelden.
2.1 [appellant] is bestuurder van het bedrijf Comfort Beheer B.V. In het verleden is [appellant] bestuurder geweest van andere vennootschappen, werkzaam in de bouwsector, die ten gevolge van een faillissement zijn geliquideerd.
2.2 Comfort Beheer B.V. had opdracht van [X] om een drietal woningen te bouwen (in Leeuwarden, Wolvega en Frankrijk), waarbij [X] tenminste één van de woningen met winst wilde doorverkopen om de bouw van de andere mogelijk te maken.
2.3 Bij de bouw van de woning in Wolvega is [X], die toen in een echtscheiding verwikkeld was geraakt, in financiële problemen geraakt.
2.4 [geïntimeerde] (die toen een buitenechtelijke relatie had met [X]) heeft zich op toen opgeworpen als belangenbehartiger van [X] en heeft zich bereid verklaard geld aan [appellant] in persoon te lenen, doch niet aan Comfort Beheer. Zij heeft op 19 april 2008 daadwerkelijk € 15.000,- aan [appellant] geleend. Van deze geldlening is een akte opgemaakt. Daarbij is een rente van effectief 6,5% per jaar overeengekomen, en terugbetaling in maandelijkse termijnen van € 500,- met de bepaling dat het kredietbedrag direct opeisbaar is indien kredietnemer ([appellant]) in gebreke is.
2.5 [appellant] heeft dit bedrag doorgeleend aan Comfort Beheer B.V. die er bouwmaterialen voor de woning van [X] in Wolvega mee heeft gefinancierd.
[X] is daarna in gebreke gebleven om de resterende bouwtermijnen aan Comfort Beheer B.V. te voldoen en is ook met de betaling van hypotheektermijnen aan de bank die hem een geldlening onder hypothecair verband had geleend in gebreke gebleven. Deze bank is tot executie van het bouwproject in Wolvega overgegaan.
2.6 [appellant] heeft aanvankelijk op de geldlening aan [geïntimeerde] afgelost. De laatste betaling dateert van januari 2009. Nadien heeft [geïntimeerde] [appellant] in gebreke gesteld en bij brief van 16 september 2009 het volledige restantbedrag, groot € 12.186,45 (inclusief verschenen rente) opgeëist.
2.7 [X] is gedurende deze procedure toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling WSNP.
3. De beslissing in eerste aanleg
3.1 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg betaling van het restantbedrag van de geldlening van [appellant] gevorderd. [appellant] heeft [X] (die toen nog niet in de WSNP zat) in vrijwaring opgeroepen.
3.2 De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en de vrijwaringvordering van [appellant] op [X] afgewezen.
4. De beoordeling van de grieven
4.1 In grief I betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte er aan voorbij is gegaan dat [geïntimeerde] geen belang meer heeft bij toewijzing van haar vordering, omdat het gehele bedrag integraal aan [X] ten goede is gekomen. Ter comparitie heeft de advocaat van [appellant] nog aangegeven dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen de vordering van [geïntimeerde]. Volgens [appellant] is [geïntimeerde] de lachende derde, omdat de relatie van haar en [X] nog steeds voortduurt. Dit laatste is door [geïntimeerde] ontkend.
4.2 Het hof overweegt dat deze grief geen hout snijdt. [appellant] heeft, om hem moverende redenen, ingestemd met een geldlening door [geïntimeerde] aan hem in privé waarbij [X] geen partij was. [appellant] dient conform de gemaakte afspraken deze lening terug te betalen. Dat [X] van deze lening - beperkt, want de woning is executoriaal verkocht - profijt heeft gehad, maakt zulks niet anders, noch dat [X] en [geïntimeerde] een affectieve relatie hebben of hebben gehad. Kennelijk leeft bij [appellant] de idee dat het onbillijk is dat hij wel in privé een financiële scheur aan z'n broek oploopt als resultaat van de transactie met [X], terwijl [geïntimeerde] er financieel niet slechter van wordt, gesteld dat [appellant] zijn verplichtingen jegens haar nakomt. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat [geïntimeerde] haar belangen beter heeft behartigd dan [appellant] de zijne, bepaald nog niet maakt dat de terugbetalingsverplichting van de lening door [appellant] in strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht.
De grief treft geen doel.
4.3 Grief II is al geen beter lot beschoren. In deze grief stelt [appellant] dat hij alleen aan [geïntimeerde] behoefde terug te betalen indien [X] geld aan [appellant] zou betalen. Het bestaan van een dergelijke clausule blijkt niet uit de geldleningsovereenkomst noch uit enig ander stuk dat in het geding is gebracht, terwijl een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod, erop toegesneden dat een dergelijke clausule desondanks wel zou zijn overeengekomen, niet voorligt.
5. De slotsom
5.1 Nu geen van de grieven doel treft, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellant], als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van het hoger beroep veroordelen, voor wat het geliquideerde salaris van de advocaat in hoger beroep betreft te begroten op 2 punten naar tarief II.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 23 februari 2011;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 284,- voor verschotten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, L. Groefsema en A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 april 2013.