GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.100.755/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 333248\ CV EXPL 10-2186)
arrest van de eerste kamer van 2 april 2013
[appellant],
wonende te [geïntimeerde],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.A. van Wieren, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 april 2012 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 22 mei 2012; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2 Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven, (met producties) d.d. 3 juli 2012;
- de memorie van antwoord d.d. 23 oktober 2012.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4 De vordering van [appellant] luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de op 16 februari en 19 oktober 2011 door de Rechtbank Leeuwarden sector Kanton locatie Sneek onder zaaknummer 333250 \ CV EXPL 10-2186 tussen partijen gewezen vonnissen te vernietigen, en opnieuw recht doende, geïntimeerde alsnog in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren althans hem deze te ontzeggen met zijn veroordeling in de proceskosten van beide instanties."
1.5 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
Tegen de weergave van de tussen partijen vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.3) van genoemd vonnis van 16 februari 2011 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
2.1 [geïntimeerde], geboren [in 1974] en [appellant] hebben op 1 december 2008 een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar getekend, op grond waarvan [geïntimeerde] met ingang van 5 januari 2009 bij [appellant] in dienst treedt in de functie van beveiliger in opleiding, met een proeftijd van twee maanden en met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging met inachtneming van de opzegtermijnen.
2.2 Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor de beveiliging van toepassing verklaard.
2.3 Het maandloon op grond van deze arbeidsovereenkomst bedroeg € 1.356,60 bruto.
Per week kreeg [geïntimeerde] vanaf 5 januari 2009 € 322,40 bruto uitbetaald van Apollo
Personeelsdiensten B.V. te Heerenveen (verder: Apollo), gebaseerd op € 8,06 bruto per uur en een werkweek van 40 uur. Later is dit uurloon verhoogd naar € 8,13 per uur.
3. De vordering in eerste aanleg
3.1 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gesteld dat hij in dienst van [appellant] is geweest tot
14 oktober 2009 en dat hij daar ten onrechte niet conform de CAO voor het Beveiligingsbedrijf is uitbetaald, dat [appellant] hem tot 14 oktober 2009 een hoger uurloon dient te betalen, namelijk € 9,79; dat de loonvordering die daarmee correspondeert neer komt op € 3.289,28; dat hij daarnaast recht heeft op toelagen voor werken op onaangename uren ad € 1.395,77, op een feestdagentoelage van € 195,80, op een overwerkvergoeding van
€ 100,35, op niet-uitbetaald vakantiedagen ad € 258,48, alles te verhogen met wettelijke verhoging, rente en kosten.
3.2 [appellant] heeft de vordering in eerste aanleg bestreden met het verweer dat weliswaar een arbeidsovereenkomst is gesloten, maar dat die voor aanvang van de feitelijke arbeid (of eerder opleiding met een loonkostensubsidie) weer is beëindigd met wederzijds goedvinden en is vervangen door een payrollovereenkomst met Apollo.
3.3 De kantonrechter heeft [appellant] opgedragen bewijs te leveren van zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] voor de aanvang van de werkzaamheden is beëindigd.
3.4 Nadat getuigen zijn gehoord - ook in de samenhangende procedure tussen
[X] en [appellant], heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] niet in het opgedragen bewijs was geslaagd en heeft de kantonrechter de gevraagde bedragen toegewezen, onder matiging van de wettelijke verhoging.
4. De beoordeling van de grieven
4.1 Grief 1 keert zich tevergeefs tegen de bewijslastverdeling. Terecht heeft de kantonrechter, in overeenstemming met 150 Rv [appellant] met het bewijs van zijn stelling belast dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Anders dan
[appellant] stelt is het heel wel mogelijk dat verschillende arbeidsovereenkomsten met betrekking tot dezelfde persoon als werknemer naast elkaar kunnen bestaan. In hoeverre aan conflicterende arbeidsovereenkomsten rechten kunnen worden ontleend is een andere vraag dan de vraag of de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.2 Deze grief treft dan ook geen doel.
4.3 De tweede grief richt zich tegen de beoordeling van het bijgebrachte bewijs door de kantonrechter. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op basis van het op dat moment bijgebrachte bewijs heel wel heeft kunnen oordelen dat [appellant] niet in zijn bewijs was geslaagd.
4.4 [appellant] heeft zijn stellingen in hoger beroep gewijzigd, in die zin dat hij nu stelt dat op een voorlichtingsbijeenkomst te Sneek tegen [geïntimeerde] is gezegd dat de op 1 december 2008 gesloten arbeidsovereenkomst wordt beëindigd bij het in dienst treden van [geïntimeerde] bij Apollo. Deze stelling wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1].
Het hof overweegt daarbij dat gelet op het in de overeenkomst opgenomen proeftijdbeding [appellant] gedurende tot twee maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst de arbeidsovereenkomst zondermeer kon beëindigen, en derhalve ook voor de aanvang van de arbeidsovereenkomst (vgl. Van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, 23e druk, § 27.3 en de aldaar onder noot 24 aangehaalde jurisprudentie).
4.5 Nu [geïntimeerde] de verklaring van [getuige 1] betwist zal het hof [appellant], overeenkomstig diens aanbod toelaten tot nadere bewijslevering in de vorm van het horen van de getuige [getuige 1]. Het hof verwerpt het niet op de wet gebaseerde bezwaar van [geïntimeerde] tegen het voorbrengen van deze getuige. Dat deze getuige in een andere, niet met deze procedure gevoegde, procedure bij de rechtbank is gehoord vormt, anders dan [geïntimeerde] stelt, geen belemmering voor het doen horen van die getuige in deze procedure.
4.6 Het hof acht overigens wel voldoende aannemelijk gemaakt dat er ook een arbeidsovereenkomst tussen Apollo en [geïntimeerde] is geweest. Dat blijkt reeds afdoende uit de brief van Apollo van 19 augustus 2010 (productie 9 bij de inleidende dagvaarding) en de verklaring van de gemeente Leeuwarden d.d. 6 december 2011 (productie 3 bij de memorie van grieven). Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk dat daarover nog getuigen worden gehoord. Het hof herhaalt dat het bestaan van een overeenkomst met Apollo nog niet inhoudt dat de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] daarmee is beëindigd.
4.7 Het hof ziet redenen om alvast de overige grieven te beoordelen.
Het hof merkt daarbij op dat indien [appellant] in zijn bewijsopdracht slaagt, er geen sprake is geweest van werken door [geïntimeerde] in dienst van [appellant], zodat alsdan de grondslag aan de vordering is komen te ontvallen.
4.8 [geïntimeerde] heeft zijn bij de kantonrechter ingestelde vordering beperkt tot aanvulling van het van Apollo ontvangen loon c.a. voor de uren die hij feitelijk voor [appellant] heeft gewerkt tot het CAO-niveau. Indien de overeenkomst niet is opgezegd, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] [appellant] kan aanspreken tot aanvulling van zijn bij Apollo genoten loon over die uren tot het hoogste door [appellant] beloofde niveau, zijnde het CAO-loon.
4.9 In grief 3 stelt [appellant] verder ongemotiveerd dat niet de CAO voor de Beveiliging maar de CAO voor Evenementen- en Horecabeveiligers van toepassing zou zijn. Deze grief faalt nu zij niet is toegelicht en in de overeenkomst van 1 december 2008 uitdrukkelijk gestipuleerd is dat de CAO voor Beveiliging van toepassing is.
4.10 Grief 4 richt zich tegen de gevorderde en toegewezen bedragen.
Volgens [appellant] is [geïntimeerde] op 15 september 2009 uit dienst getreden en heeft hij slechts 73 dagen gewerkt.
Deze grief is verder zeer summier toegelicht. De stelling dat [geïntimeerde] op 15 september 2009 uit dienst is getreden verhoudt zich niet met de door [geïntimeerde] bij de inleidende dagvaarding overgelegde loonstroken van Apollo Personeelsdiensten. [appellant] geeft hiervoor ook geen enkele verklaring. Het hof gaat daar dan ook aan voorbij aan de stelling dat de arbeidsrelatie op 15 september 2009 in ieder geval is beëindigd.
4.11 Voor het overige bevat de grief en het bijgevoegde staatje weinig concrete aangrijpingspunten om de opgave van [geïntimeerde] voor onjuist te houden. Die opgaaf is evenwel niet geheel logisch opgebouwd. Voor wat de looncomponenten wordt uitgegaan van het loon dat feitelijk is uitbetaald en dat conform de CAO had moeten zijn uitbetaald, doch het aantal uren correspondeert niet met de eigen opgaaf. Blijkens de eigen opgaaf heeft [geïntimeerde] tot
1 juli 2009 376,25 uur voor [appellant] gewerkt (zie productie 6 bij inleidende dagvaarding) en na 1 juli tot einde van de relatie met [appellant] nog 345 uur. Dit leidt tot een loonvordering van 376,25 maal (€ 9,76 - 8,03) = € 650,91 en 345 maal (€ 9.76 - € 8,13) = € 526,35, derhalve in totaal € 1.213,26. Dat is minder dan de helft van het gevorderde bedrag. Dit werkt ook door in de overige gevorderde bedragen. De gevorderde toelagen zijn voorzien van een deugdelijke toelichting. Het enige wat het hof niet thuis kan brengen is de gevorderde 50% feestdagenvergoeding over 12 mei 2009. Het hof verzoekt [geïntimeerde] zich daarover nog nader uit te laten.
4.12 Grief 5 heeft betrekking op de wettelijke verhoging. Het hof zal de beoordeling van deze grief aanhouden tot na de bewijslevering met de aantekening dat als er al reden is voor toekenning van enige verhoging, deze gelet op de aard van het geschil en gelet op het feit dat [geïntimeerde] eerst op 18 augustus 2010 zich tot [appellant] heeft gewend, deze de 10% niet te boven zal gaan.
4.13 Grief 6 heeft betrekking op loonspecificaties. Of [geïntimeerde] daar recht op heeft, hangt af van de bewijslevering.
5.1 Het hof zal [appellant] toelaten tot nadere bewijslevering als bedoeld onder 4.4 Het komt het hof aangewezen voor dat zulks tegelijkertijd plaats vindt in de bij het hof aanhangige parallelle zaak met zaaknummer 200.100.767 inzake [appellant] tegen
[X] waarin het hof ook heden arrest heeft gewezen.
Indien partijen na de bewijslevering nog verder wensen te procederen zal het hof een datum bepalen waarop [geïntimeerde] zich bij akte nader over zijn loonvordering en de hiervoor onder 4.11 bedoelde berekening mag uitlaten.
Het gerechtshof, rechtdoend in hoger beroep,
draagt [appellant] op te bewijzen dat namens [appellant] tegen [geïntimeerde] is gezegd dat de op 1 december gesloten arbeidsovereenkomst wordt beëindigd bij het in dienst treden van [geïntimeerde] bij Apollo;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Kuiper, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
verhinderdata enquête
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van dinsdag 16 april 2013, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.E.L. Fikkers en A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 april 2013.