ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6857

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.111.997/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in alimentatieprocedure na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in een alimentatieprocedure tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y. van Maarwijck, heeft in eerste aanleg verzocht om de door de rechtbank Assen vastgestelde alimentatie van € 988,-- per maand te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man deze bijdrage aan de vrouw, die door de rechtbank als behoeftig werd aangemerkt, moest betalen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, heeft het verzoek van de man bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De zaak is behandeld op 14 januari 2013, waarbij beide partijen aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de pleitnotities van de advocaten. De beoordeling van het hof richtte zich op de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man en de proceskostenveroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw, gezien haar leeftijd en arbeidsverleden, niet in staat is om haar inkomen te verhogen en dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de man in de kosten van het geding in hoger beroep is veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.079,--, inclusief griffierecht en advocaatkosten. Deze beschikking is uitgesproken op 28 maart 2013 door de rechters J.D.S.L. Bosch, J.G. Idsardi en D.J. Buijs.

Uitspraak

Beschikking d.d. 28 maart 2013
Zaaknummer 200.111.997
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y. van Maarwijck, kantoorhoudende te Meppel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, kantoorhoudende te Meppel.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 23 mei 2012 (zaaknummer 90242 / FA RK 11-3290) heeft de rechtbank Assen - voor zover hier van belang - de door de man telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 988,-- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 23 augustus 2012, heeft de man verzocht de beschikking van 23 mei 2012 te vernietigen voor zover het de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw betreft en opnieuw beslissende de door de vrouw verzochte bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud, af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 31 oktober 2012, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van het geding.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van 31 december 2012 met bijlagen van mr. Van Maarwijck, een brief van 9 januari 2013 met bijlagen van mr. Van Maarwijck (betreft dezelfde bijlagen als overgelegd bij faxbericht van 31 december 2012) en een brief van 10 januari 2013 met bijlage van mr. Olie-Hallmans.
Ter zitting van 14 januari 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Mr. Olie-Hallmans heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
De beoordeling
De nagekomen stukken
1. Ondanks de bezwaren van mr. Olie-Hallmans, zal het hof - zoals ter zitting reeds is medegedeeld - wel kennis nemen van de bijlagen gevoegd bij het faxbericht van 31 december 2012, welke bijlagen eveneens zijn gevoegd bij de brief van
9 januari 2013, van mr. Van Maarwijck. Hoewel deze stukken eerder in het geding hadden kunnen worden gebracht, heeft de vrouw voldoende tijd gehad om zich hierop voor te bereiden en is zij derhalve naar het oordeel van het hof niet in haar verdediging geschaad.
2. Hoewel de brief van 10 januari 2013 met bijlage van mr. Olie-Hallmans niet uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling is overgelegd, zal het hof hiervan wel kennis nemen gelet op het feit dat de bijgevoegde huurovereenkomst gedateerd is op 8 januari 2013 en derhalve in overeenstemming met het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven ten spoedigste is overgelegd.
De vaststaande feiten
3. Partijen zijn [in 1989] met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
4. De vrouw heeft de rechtbank bij verzoekschrift van 5 december 2011 - voor zover hier van belang - verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, te bepalen dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, voor haar levensonderhoud zal betalen een bedrag van € 2.000,-- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
5. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
6. Bij beschikking van de rechtbank Assen van 4 april 2012 is - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de zaak ten aanzien van de partneralimentatie aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om de door de rechtbank verzochte bescheiden in het geding te brengen.
7. Het huwelijk van partijen is op 24 april 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
8. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de man richt zich tegen deze beslissing.
De ingangsdatum
9. De ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud staat in hoger beroep niet ter discussie, zodat het hof - evenals de rechtbank - zal uitgaan van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, te weten: 24 april 2012.
De geschilpunten
10. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw;
- de draagkracht van de man;
- de proceskostenveroordeling.
De behoefte en de behoeftigheid van de vrouw
11. Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van de vrouw, mede gelet op de welstand tijdens het huwelijk, dient te worden vastgesteld en in hoeverre de vrouw middels eigen inkomsten in deze behoefte kan voorzien.
12. In de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van de vrouw aansluiting gezocht bij de beschikking van de rechtbank Assen van 11 januari 2012 (voorlopige voorzieningen). In laatstgenoemde beschikking is de behoefte van de vrouw - aan de hand van een netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen van € 3.989,69 per maand (dit is inclusief de inkomsten van de man uit de verhuur van studentenkamers) - op een bedrag van
€ 2.394,-- netto per maand (te weten: 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen) gesteld. Daar de vrouw een inkomen van € 1.281,10 netto per maand had, is de behoeftigheid van de vrouw op een bedrag van € 1.113,-- netto per maand gesteld.
13. Het hof zal bij de bepaling van de behoefte van de vrouw - evenals de rechtbank - aansluiting zoeken bij de beschikking van de rechtbank Assen van 11 januari 2012 (voorlopige voorzieningen). De man heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat van een lagere behoefte van de vrouw dient te worden uitgegaan omdat zijn inkomsten uit de verhuur van studentenkamers nimmer structureel deel hebben uitgemaakt van de gezamenlijke huishouding van partijen, doch hij heeft dit naar het oordeel van het hof gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt. Vast staat dat partijen ieder een eigen bankrekening hadden waarop hun inkomsten werden gestort en dat zij maandelijks een bepaald bedrag naar de gezamenlijke bankrekening stortten waarvan de kosten van de gezamenlijke huishouding werden voldaan. Echter, door de man is ter zitting erkend dat hij daarnaast - zoals de vrouw heeft betoogd - van zijn eigen bankrekening de wegenbelasting en de verzekering voor de auto's, de vakanties, de telefoonrekeningen en de renovaties aan de woning (o.a. het dubbel glas) heeft betaald. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het bestedingspatroon van partijen gebaseerd was op alle inkomsten van partijen en derhalve ook op de inkomsten van de man uit de verhuur van studentenkamers.
14. Ook ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw zal het hof aansluiting zoeken bij de beschikking van de rechtbank Assen van 11 januari 2012 (voorlopige voorzieningen), zoals de rechtbank ook heeft gedaan. Anders dan de man betoogt, zal het hof niet uitgaan van een hogere verdiencapaciteit van de vrouw. Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet meer uren kan werken. De vrouw is 61 jaar oud. Zij heeft - sinds het huwelijk - altijd een dienstbetrekking gehad van 63,89%. Blijkens de brief van de werkgever van de vrouw van 13 maart 2012 zijn er voor de vrouw geen mogelijkheden om haar werkzaamheden uit te breiden. De vrouw heeft een dienstverband van 40 jaar bij Zorgcombinatie Noorderboog. Zij zal binnenkort boventallig worden. Gelet op de op stapel staande wijzigingen, kan van de vrouw niet verwacht worden dat zij haar rechtspositie zal opgeven. Het hof gaat aan de stelling van de man dat de vrouw haar beroep van pedicure weer zal kunnen oppakken voorbij, daar vast staat dat de vrouw meer dan 20 jaar geleden het beroep van pedicure heeft uitgeoefend en het naar het oordeel van het hof niet reëel is om te veronderstellen dat zij dit beroep zonder meer - zonder enige bijscholing - weer zal kunnen uitoefenen.
Hoewel de man stelt dat de vrouw in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een geldbedrag uitgekeerd heeft gekregen, is niet gebleken dat de vrouw substantiële inkomsten uit vermogen heeft.
De draagkracht van de man
15. Daarnaast is in geschil de vraag of de man gelet op zijn draagkracht in staat kan worden geacht om de aan hem bij bestreden beschikking opgelegde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 988,-- per maand te voldoen.
16. De man stelt weliswaar (nagenoeg) geen inkomsten uit de verhuur van studentenkamers te hebben zodat hij niet in staat is om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen, doch de man heeft geen justificatoire bescheiden overgelegd op basis waarvan dit zou kunnen worden aangenomen. De man heeft enkel een aantal lijsten overgelegd waarop hij eigenhandig de inkomsten en uitgaven ten aanzien van deze studentenkamers heeft weergegeven. Deze lijsten zijn - afgezien van een aantal facturen en een offerte van (te) verricht(en) onderhoudswerk - niet met bewijsstukken onderbouwd. Op basis van deze stukken kan, naar het oordeel van het hof, niet de conclusie worden getrokken dat er geen winst wordt gemaakt met het verhuren van deze studentenkamers. Door de man zijn geen aanslagen of aangiften IB overgelegd. De stelling van de man dat hij van de Belastingdienst geen aangifte IB hoeft te doen, kan niet worden aanvaard. Immers, de man heeft inkomsten uit het verhuren van studentenkamers, een eigen woning en heeft een aantal jaren geleden een erfenis ontvangen. De man beroept zich weliswaar op een brief van de Belastingdienst uit 2005, waaruit zou blijken dat hij is vrijgesteld van het doen van aangifte Inkomstenbelasting, doch ook deze brief is door de man niet in het geding gebracht. Dit alles dient, naar het oordeel van het hof, voor rekening en risico van de man te komen. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof er vanuit gaat dat de man in staat is de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
De proceskostenveroordeling
17. De man wordt in het ongelijk gesteld. Daar de man in hoger beroep - evenals in eerste aanleg - heeft nagelaten essentiële bescheiden in het geding te brengen en hij door het instellen van hoger beroep de vrouw derhalve onnodig op kosten heeft gejaagd, ziet het hof aanleiding om - in afwijking van het uitgangspunt dat in zaken als de onderhavige, waarin het geschil verband houdt met het huwelijk dat tussen partijen heeft bestaan, de proceskosten worden gecompenseerd - de man, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in hoger beroep te veroordelen.
18. Ten aanzien van de procedure in hoger beroep worden de proceskosten van de vrouw, naast het door de vrouw verschuldigde griffierecht van € 291,--, overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief begroot op € 1.788,-- (tarief II, principaal appel van rechtbank op hof, 2 punten, € 894,-- per punt: 1 punt voor het verweerschrift in rekestprocedures, 1 punt voor de mondelinge behandeling bij het hof).
Slotsom
19. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
20. Het hof zal de man veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw op € 291,-- aan verschotten en op € 1.788,-- aan salaris voor de advocaat, derhalve in totaal € 2.079,--;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, J.G. Idsardi en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 maart 2013 in bijzijn van de griffier.