GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.072.198/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 94335 / HA ZA 09-77)
arrest van de tweede kamer van 16 april 2013
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M.E. Hamming, kantoorhoudende te Drachten.
Het geding in eerste instantie
De inhoud van het tussenarrest d.d. 14 februari 2012 in het incident met betrekking tot verzet tegen de eiswijziging wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte houdende overlegging producties, is door [appellante] geconcludeerd:
"In het incidenteel appel
(…) bij arrest, ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel, althans het incidenteel appel ongegrond te verklaren, althans [geïntimeerde]' vorderingen integraal af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, zulks met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit geding."
Daarna heeft [geïntimeerde] een akte uitlating stukken, tevens akte in het geding brengen stukken genomen. [appellante] heeft een antwoordakte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
De grieven
[appellante] heeft in het principaal appel acht grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel één genummerde grief en een ongenummerde grief opgeworpen.
In het principaal appel en in het incidenteel appel
De vaststaande feiten
1. Over de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.3 van het bestreden vonnis van 12 mei 2010 bestaat geen geschil, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met enkele andere feiten:
1.1. Partijen hebben in de woning van [geïntimeerde] te [woonplaats] gewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Zij hadden geen schriftelijk samenlevingscontract.
1.2. Partijen hadden elk een eigen inkomen en zij hadden een gezamenlijke Alex-beleggingsrekening.
1.3. [appellante] heeft in juni 2006 haar woning te [plaats] verkocht.
1.4. [geïntimeerde] heeft in maart 2006 een hartklepoperatie ondergaan en is vanwege een ernstige alcoholverslaving in januari 2007 opgenomen in een afkickkliniek in Londen. [appellante] heeft de kosten van deze behandeling betaald.
1.5. [geïntimeerde] heeft vanaf augustus 2007 deelgenomen aan een vervolgprogramma in Zuid-Afrika. Daarvoor heeft [geïntimeerde] vanaf 1 augustus 2007 tot 22 november 2007 een appartement in Zuid-Afrika gehuurd. [geïntimeerde] heeft het vervolgprogramma na ongeveer vijf weken afgebroken. [appellante] heeft [geïntimeerde] gedurende het gehele verblijf in Zuid-Afrika vergezeld.
1.6. In oktober 2007 heeft [appellante] een appartement in Zuid-Afrika gekocht. Dit appartement is in februari 2008 aan haar geleverd. [geïntimeerde] heeft 10 % van de koopsom betaald, zijnde een bedrag van € 18.276,96.
1.7. De inboedel in het appartement in Zuid-Afrika behoort geheel toe aan [geïntimeerde].
1.8. [appellante] heeft de woning van [geïntimeerde] in [woonplaats] in februari 2008 metterwoon verlaten.
De vorderingen van partijen en de beslissing in eerste aanleg.
2. Bij dagvaarding van 7 januari 2009 heeft [appellante] - samengevat weergegeven - gevorderd dat de rechtbank Leeuwarden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 53.184,73, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure met inbegrip van de kosten van de door haar gelegde beslagen. Het gevorderde bedrag is aldus opgebouwd:
- voor [geïntimeerde] betaalde behandelkosten ad € 37.000,-;
- ten behoeve van [geïntimeerde] betaalde crediteuren voor in totaal € 6.109,73 -/- € 3.000,- =
€ 3.109,73;
- de helft van saldo op de gezamenlijke Alex-beleggingsrekening, zijnde € 12.800,-;
- het aan [appellante] toekomende bedrag van € 275,- dat Avero naar de bankrekening van [geïntimeerde] heeft overgemaakt.
Daarnaast heeft [appellante] haar vorderingen vermeerderd in die zin dat zij tevens afgifte van de entreepas van het appartementencomplex in Zuid-Afrika en de sleutels van het appartement, de kasten/kastdeuren en de kluis heeft gevorderd, op straffe van een dwangsom.
3. [geïntimeerde] heeft in reconventie - samengevat weergegeven - gevorderd [appellante] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 52.186,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de diverse vervaldata althans de dag van het instellen van de reconventionele vordering, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- het door [geïntimeerde] betaalde gedeelte van de koopsom van het appartement in
Zuid-Afrika, zijnde € 18.276,96;
- een vergoeding voor het gebruik van de aan hem toebehorende inboedel in dit appartement groot € 3.750,-;
- de door [geïntimeerde] betaalde koopsom van de lamellen voor dit appartement groot
€ 2.000,-;
- de helft van de kosten van de reis naar Zuid-Afrika, zijnde € 7.925,-;
- de helft van de verblijfskosten in Zuid-Afrika, zijnde € 9.735,-;
- een bijdrage door [appellante] in de lasten van [geïntimeerde] ten aanzien van de woning in [woonplaats] groot € 10.500,-.
4. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank Leeuwarden in conventie [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 51.957,87 en in reconventie [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag € 38.363,96, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2010. De rechtbank heeft in conventie en in reconventie het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten in die zin gecompenseerd dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De gewijzigde vorderingen van partijen in hoger beroep
5. [appellante] heeft in hoger beroep haar oorspronkelijke vorderingen aldus vermeerderd dat zij ter zake van de gezamenlijke Alex beleggingsrekening nog een bedrag van € 2.500,- extra vordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de memorie van grieven tot die der algehele voldoening. Nu [geïntimeerde] tegen deze wijziging van eis geen bezwaar heeft gemaakt en het hof ambtshalve niet is gebleken dat deze strijdt met een goede procesorde, zal het hof recht doen op de aldus gewijzigde eis.
6. Met inachtneming van de door hem gewijzigde/vermeerderde eis vordert [geïntimeerde] in hoger beroep:
- [appellante] te veroordelen aan hem te betalen een totaalbedrag van € 45.822,- ter zake door hem voor [appellante] voorgeschoten kosten Zuid-Afrika;
- hem een vergoeding toe te kennen ter zake het gebruik van de inboedel door [appellante] over de periode december 2007 tot en met half juni 2010 van € 8.575,55 althans
€ 6.250,- in plaats van de eerder gevorderde vergoeding van € 3.750,-;
- [appellante] op grond van onrechtmatige daad (het niet tijdig vrijgeven van de inboedel) te veroordelen tot betaling aan hem van € 403,77 (buitengerechtelijke kosten) en € 1.189,- (dubbele transportkosten), vermeerderd met de wettelijke rente hierover.
De grieven
7. De grieven 1, 2 en 6 in het principaal appel alsmede een gedeelte van de gewijzigde eis in het incidenteel appel hebben alle betrekking op de vordering van [geïntimeerde] om [appellante] te veroordelen tot vergoeding aan hem van de helft van de door hem gestelde kosten, te weten de voor [appellante] betaalde kosten ter zake van haar reis naar en verblijf in Zuid-Afrika.
8. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij dit bedrag aan [appellante] heeft geleend, subsidiair dat hij dit onverschuldigd aan haar heeft betaald en meer subsidiair dat zij hiermee ongerechtvaardigd is verrijkt. Daartoe heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [appellante] zelf met het plan is gekomen om met hem mee te gaan naar Zuid-Afrika en dat zij zich als het ware aan hem heeft opgedrongen en hem vervolgens heeft overgehaald om samen te gaan, uiteraard op 50/50-basis.
9. [appellante] heeft primair hier tegenin gebracht dat [geïntimeerde] geen aanspraken jegens haar kon doen gelden omdat zij erop heeft vertrouwd en mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] haar (naderhand) niet zou aanspreken tot (gedeeltelijke) vergoeding van eventueel door [geïntimeerde] te verrichten uitgaven, nu [geïntimeerde] haar heeft meegevraagd. In een dergelijk geval mocht zij ervan uitgaan dat sprake was van schenking. [appellante] heeft subsidiair aangevoerd dat zij door [geïntimeerde] is gevraagd om hem te vergezellen naar Zuid-Afrika omdat zijn conditie dermate slecht was dat hij niet alleen kon reizen naar Zuid-Afrika, en dat zij aan [geïntimeerde] heeft verklaard in verband daarmee niet geconfronteerd te willen worden met kosten. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] dit geaccepteerd zodat de kosten voor zijn rekening dienen te blijven. Voorts heeft [appellante] gesteld dat zij tal van uitgaven heeft gedaan die (ook) [geïntimeerde] ten goede zijn gekomen. Indien Peters af en toe al enige uitgaven zou hebben gedaan die ook haar ten goede kwamen, dan mochten deze (tevens) worden beschouwd als compensatie voor door haar verrichte prestaties (door haar voor [geïntimeerde] gedane uitgaven en verzorging en begeleiding). Meer subsidiair heeft [appellante] gesteld dat zij nimmer gehouden kan zijn om jegens [geïntimeerde] meer bij te dragen dan € 5.000,-.
10. Gezien de gemotiveerde betwisting door [appellante] en de in het licht daarvan door haar gestelde feiten en omstandigheden acht het hof onvoldoende door [geïntimeerde] onderbouwd dat hij ter zake de door hem voor [appellante] betaalde kosten een vordering op haar heeft op grond van geldlening, onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking. De in het incidenteel appel hierop betrekking hebbende (gewijzigde) eis zal daarom worden afgewezen.
11. Grief 1 en 6 in het principaal appel slagen, terwijl grief 2 in het principaal appel geen behandeling meer behoeft.
12. Grief 3 in het principaal appel richt zich ertegen dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat de vordering van [appellante] inzake de Alex beleggingsrekening slechts € 12.800,- beliep.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] een vordering op [geïntimeerde] heeft ter grootte van de helft van het saldo van de Alex Beleggingsrekening.
14. [appellante] heeft aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het saldo € 25.600,- was, maar dat uit de stukken van [geïntimeerde] in eerste aanleg volgt dat het saldo € 30.600,- beliep. [appellante] maakt aanspraak op de helft van dat saldo, ofwel op € 15.300,-.
15. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord als productie 7 een rekeningoverzicht ten aanzien van de rekening met nummer 18.93.19.356 in het geding gebracht waaruit volgens hem blijkt dat het tussen partijen te verdelen saldo van de Alex-beleggingsrekening € 25.686,08, was. [appellante] heeft volgens hem nog enige kleine bedragen ontvangen, zodat er € 25.500,- te verdelen was. Het hof stelt vast dat uit dit blanco overzicht nog onvoldoende kan blijken dat dit (het te verdelen saldo van) de hier bedoelde Alex beleggingsrekening betreft.
16. Nu [geïntimeerde] dat in eerste aanleg heeft gesteld, zal het hof er voorshands van uitgaan dat het tussen partijen te verdelen saldo van de Alex-beleggingsrekening € 30.600,- bedroeg. Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen bij akte stukken in het geding te brengen waaruit een lager saldo van die Alex beleggingsrekening blijkt.
17. De verdere bespreking van dit onderdeel van de grief wordt in afwachting hiervan aangehouden.
18. Daarnaast richt deze grief zich tegen de afwijzing van de vordering van [appellante] voor wat betreft de kosten van de terugreis van [geïntimeerde] van Londen (De Jong Reizen) groot € 292,14.
19. [geïntimeerde] heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering, zodat het hof deze zal toewijzen.
20. In zoverre slaagt de grief.
21. Grief 4 in het principaal appel klaagt over de beslissing van de rechtbank dat [appellante] gehouden is de door [geïntimeerde] betaalde 10 % van de koopsom van het appartement in
Zuid-Afrika van [appellante] terug te betalen.
22. [geïntimeerde] heeft terugbetaling gevorderd van het door hem betaalde gedeelte van de koopsom van het appartement, zijnde een bedrag van € 18.276,96.
23. [appellante] heeft hiertegen ingebracht dat [geïntimeerde] niet van haar kan verlangen dat zij het door hem betaalde gedeelte van de koopsom op dit moment terugbetaalt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het steeds de bedoeling van partijen is geweest dat het appartement door [geïntimeerde] zou worden gekocht, maar dat [geïntimeerde] niet beschikte over de middelen om het appartement te kopen. Daarom hebben partijen afgesproken dat [geïntimeerde] zijn boerderij in [woonplaats] te koop zou zetten en dat hij - zodra de boerderij was verkocht - met de aldus behaalde verkoopopbrengst de door [appellante] voorgefinancierde 90 % van de koopsom van het appartement aan haar terug zou betalen en hij de eigendom van het appartement zou krijgen, aldus [appellante]. Indien [geïntimeerde] deze 90 % niet zou kunnen betalen, zou hij jegens [appellante] geen aanspraak kunnen maken op de door hem gedane aanbetaling zolang [appellante] het appartement niet zou hebben verkocht, nu haar gehele vermogen daarin is gaan zitten. Daarbij is niet afgesproken dat [appellante] het appartement binnen een bepaalde periode te koop zou moeten zetten of zou moeten hebben verkocht. [appellante] heeft hieraan toegevoegd dat zij het appartement zal verkopen, maar dat verkoop helaas nog niet aan de orde kon zijn omdat de vastgoedmarkt in Kaapstad is ingestort.
24. Volgens [geïntimeerde] zijn van de door [appellante] gestelde afspraken, waaronder de afspraak dat zijn vordering op [appellante] wegens de door hem betaalde 10 % van de koopsom niet opeisbaar is zolang het appartement niet is verkocht, niet gemaakt. Volgens [geïntimeerde] speelt deze discussie reeds sinds begin 2009 en heeft [appellante] bij zijn weten nog geen enkele poging gedaan om tot verkoop over te gaan, zodat zij zich naar de mening van [geïntimeerde] op grond van artikel 6:23 BW niet op de door haar gestelde afspraak kan beroepen. Het is volgens hem de keuze van [appellante] om niet tot verkoop van het appartement over te gaan en huurinkomsten te blijven genereren.
25. Het hof constateert dat [appellante] niet heeft betwist dat [geïntimeerde] recht heeft op terugbetaling van het bedrag van € 18.276,96.
26. Indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, kan op grond van artikel 6:38 BW terstond nakoming worden gevorderd. De term "bepaald" verwijst daarbij onder meer naar de aanvullende bronnen van artikel 6:248 lid 1 BW, waaronder de eisen van redelijkheid en billijkheid.
27. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft bestreden dat het de bedoeling van partijen is geweest dat hij het appartement in Zuid-Afrika zou kopen, maar dat hij niet over de benodigde liquide middelen beschikte, dat [appellante] toen al haar vermogen in dat appartement heeft belegd (onderdeel 8 van de inleidende dagvaarding) en dat het appartement om die reden op naam van [appellante] is gesteld.
28. Tussen partijen is verder niet in geschil dat verkoop van het appartement in de huidige onroerendgoedmarkt tot een aanzienlijk verlies zal leiden.
29. Het hof oordeelt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid onder deze omstandigheden meebrengen dat het door [geïntimeerde] in het appartement in Zuid-Afrika geïnvesteerde bedrag van € 18.276,96 thans niet opeisbaar is, nu het appartement nog niet is verkocht en geen voor rekening van [appellante] komende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die meebrengen dat de vordering desalniettemin opeisbaar is geworden.
31. Grief 5 in het principaal appel richt zich tegen de beslissing dat [geïntimeerde] jegens [appellante] aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding ter zake de inboedel in het appartement. Grief 1 in het incidenteel appel heeft betrekking op de hoogte van de door de rechtbank toegewezen gebruiksvergoeding. Het hof zal deze grieven daarom in zoverre tezamen behandelen.
32. [geïntimeerde] heeft aan de gevorderde gebruiksvergoeding ten grondslag gelegd dat [appellante] de aan hem toebehorende inboedelzaken heeft gebruikt en ter zake een vergoeding aan hem dient te betalen. [appellante] heeft deze vordering gemotiveerd betwist.
33. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat partijen hebben afgesproken dat [appellante] voor het gebruik van zijn inboedelzaken aan hem een vergoeding diende te betalen, noch dit uit de stukken is gebleken. Een andere grond voor toewijzing van deze gebruiksvergoeding is onvoldoende gesteld of gebleken.
34. Daarmee is de gevorderde gebruiksvergoeding niet voor toewijzing vatbaar.
35. Grief 5 in het principaal appel slaagt en daarmee faalt het op de hoogte van de gebruiksvergoeding betrekking hebbende gedeelte van grief 1 in het incidenteel appel.
36. [geïntimeerde] heeft voorts in zijn grief 1 in incidenteel appel gesteld dat [appellante] heeft geweigerd zijn inboedel vrij te geven, hetgeen volgens hem onrechtmatig is en leidt tot de verplichting voor [appellante] de daardoor voor hem ontstane schade te vergoeden. In verband hiermee heeft [geïntimeerde] in hoger beroep gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 403,78 aan buitengerechtelijke kosten en van een bedrag van € 1.187,- aan (extra) transportkosten doordat het vervoer van zijn inboedel naar Nederland niet kon worden gecombineerd met het transport van de inboedel van de huidige - uit Zuid-Afrika afkomstige - echtgenote van [geïntimeerde] naar Nederland.
37. Volgens [geïntimeerde] heeft hij reeds in zijn conclusie van antwoord van 11 maart 2009 aangegeven de inboedel eind april 2009 uit het appartement te willen verwijderen, maar heeft [appellante] dit steeds verhinderd en hem verboden de inboedel naar Nederland te verschepen.
38. [appellante] heeft gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] vóór mei 2010 in concreto heeft verzocht om zijn inboedel te mogen ophalen.
39. Het hof acht onvoldoende onderbouwd dat [appellante] in de periode voorafgaand aan het bestreden vonnis, ondanks diverse verzoeken en aanmaningen van [geïntimeerde], heeft geweigerd de inboedel vrij te geven. Van onrechtmatig handelen van [appellante] is geen sprake geweest en de op grond van onrechtmatig handelen van [appellante] gevorderde schadevergoeding is reeds daarom niet toewijsbaar.
40. Grief 1 in het incidenteel appel faalt daarmee ook voor het overige.
41. Grief 7 in het principaal appel richt zich tegen de in het bestreden vonnis gehanteerde ingangsdatum van de gevorderde wettelijke rente van 12 mei 2010. [appellante] heeft aangevoerd dat de wettelijke rente over de toegewezen bedragen dient in te gaan per de datum van de dagvaarding, zijnde 7 januari 2009, zoals [appellante] heeft gevorderd.
42. [geïntimeerde] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
43. Nu tegen de gevorderde ingangsdatum voor de wettelijke rente geen verweer is gevoerd en deze op de wet is gegrond, zal het hof de door [appellante] gevorderde wettelijke rente vanaf 7 januari 2009 toewijzen.
44. Grief 7 in het principaal appel slaagt.
45. Grief 8 in het principaal appel klaagt erover dat de rechtbank de proceskosten heeft gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal de bespreking van deze grief aanhouden in afwachting van de door [geïntimeerde] te nemen akte.
Slotsom
46. Het hof zal in afwachting van de door [geïntimeerde] te nemen akte iedere beslissing aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 14 mei 2013 teneinde [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen bij akte zich uit te laten zoals hiervoor onder 16 overwogen, waarna [appellante] zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W. Breemhaar en K.M. Makkinga en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 april 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.