GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.091.605
(zaaknummer rechtbank Arnhem 197979)
arrest van de eerste kamer van 23 april 2013
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. M.A. Meesters,
de coöperatie u.a.
Coöperatieve Rabobank Bommelerwaard U.A.,
gevestigd te Zaltbommel,
geïntimeerde,
hierna: Rabobank,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 augustus 2012 hier over.
1.2 Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte met productie van Rabobank na tussenarrest;
- de antwoordakte van [appellante] na tussenarrest.
1.3 Vervolgens heeft Rabobank de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4 Gelet op artikel CIII van de Wet Herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313), wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en volhardt bij hetgeen is overwogen in het tussenarrest van 28 augustus 2012, waarbij rov. 4.3 in die zin moet worden verduidelijkt dat Rabobank zich niet jegens [appellante] heeft verbonden tot het resultaat van een gewijzigde verzekering.
2.2 In haar opdrachtrelatie ten opzichte van [appellante] heeft Rabobank als assurantietussenpersoon bij haar advies aan [appellante] een (reken-)fout gemaakt, waardoor de oude maandpremie van € 128,68 niet, zoals door Rabobank bij haar advies in het vooruitzicht gesteld, per 1 maart 2008 na storting van € 5.000 zou uitkomen op € 169,48 en per 1 maart 2009 na storting van € 3.000 op € 147,31, maar in werkelijkheid per 1 maart 2008 op € 297,48 (volgens Rabobank aanvankelijk) of € 267,67 (volgens de door Rabobank na het tussenarrest overgelegde productie) en per 1 maart 2009 op € 249,24 (volgens de door Rabobank na tussenarrest overgelegde productie).
2.3 Rabobank heeft zich jegens [appellante] verbonden als haar tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een wijziging van de verzekeringsovereenkomst tussen [appellante] en Interpolis. Rabobank heeft zich niet verbonden tot de verplichtingen uit de, te wijzigen, verzekeringsovereenkomst zelf noch om het resultaat van de beoogde wijziging tot stand te brengen. Wel heeft zij zich verbonden tot het verrichten van werkzaamheden ter bereiking van dat doel. De tekortkoming van Rabobank bij de bemiddelingsovereenkomst bestaat hierin dat zij [appellante] door de mededelingen als vermeld in rov. 3.2 van het tussenarrest onjuist heeft geïnformeerd over de voorwaarden waaronder Interpolis bereid zou zijn de wijziging van de verzekeringsovereenkomst te aanvaarden. Of dit nu een fout van het door Rabobank gehanteerde systeem dan wel een invoerfout van haar medewerker Post betreft, doet niet ter zake, omdat beide fouten voor haar rekening en risico komen. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon behoefde de cliënt een dergelijke fout niet te verwachten.
[appellante] heeft in het gerechtvaardigd vertrouwen op de juistheid van dit advies Rabobank als haar assurantietussenpersoon de (vervolg-)opdracht gegeven om de door haar voorgestelde wijziging in de verzekering aan te vragen. Op verzoek van Rabobank heeft [appellante] de mutatieformulieren getekend en aan haar geretourneerd en heeft [appellante] het bedrag van € 5.000 gestort. Daarna heeft Interpolis Rabobank met haar fout geconfronteerd en heeft Rabobank haar fout tegenover [appellante] erkend. Aldus is Rabobank toerekenbaar in haar advies, dat deel uitmaakte van de bemiddelingsopdracht in bredere zin, tekortgeschoten. Dit wordt niet anders doordat Rabobank na de ontdekking tegenover [appellante] de fout heeft erkend en diverse oplossingen heeft voorgesteld. Toen was de opdracht al gegeven, had [appellante] al voldaan aan haar verplichting om € 5.000 te storten. Deze tekortkoming staat daarmee vast.
2.4 [appellante] heeft Rabobank ook als tekortkoming verweten dat zij Interpolis niet meteen in 2008 kennis heeft gegeven dat in 2009 nog een tweede storting, nu van € 3.000, zou plaatsvinden.
Nadat Rabobank dit gemotiveerd heeft betwist, heeft [appellante] daarop bij haar volgende akte niet meer gereageerd noch daarvan bewijs aangeboden, zodat een dergelijke tekortkoming niet vaststaat. Met Rabobank is het hof verder van oordeel dat niet valt in te zien op welke wijze een dergelijke tekortkoming zou kunnen bijdragen aan de gevorderde schadevergoeding. Daarom heeft [appellante] ook geen belang bij vaststelling of Rabobank tevens in dit opzicht zou zijn tekortgeschoten.
2.5 De vordering tot verklaring voor recht is uiteindelijk, zij het beperkt, toewijsbaar in die zin dat Rabobank aansprakelijk is voor de schade ontstaan bij Van Rijn wegens de onjuistheid van het advies tot wijziging van haar verzekeringsovereenkomst.
2.6 Daarmee komt de vraag aan de orde welke schade deze toerekenbare tekortkoming heeft veroorzaakt. Zonder de tekortkoming en bij een tijdige juiste voorlichting zou [appellante] volgens haar stelling hebben afgezien van de, door haar te duur bevonden, wijziging van de verzekering. Daarom is Rabobank niet gehouden tot betaling van de gevorderde schadevergoeding zoals door [appellante] berekend als het verschil tussen het na poliswijziging verwachte eindkapitaal en het bestaande eindkapitaal (aanvankelijk berekend op € 76.600 en later op € 87.000).
2.7 Door de tekortkoming van Rabobank heeft [appellante] echter wel gedurende ongeveer twee maanden in de, nadien onjuist gebleken, verwachting geleefd dat zij de verzekering kon wijzigen zoals door Rabobank aanvankelijk (foutief) voorgesteld en heeft [appellante] per 10 maart 2008 ter verlaging van premies € 5.000 voldaan. Die verwachting is bij [appellante] ongetwijfeld omgeslagen in teleurstelling, maar vermogensschade valt daarin, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te zien. Wel vormt voor [appellante] vermogensschade dat zij per 10 maart 2008 het bedrag van € 5.000 ter verlaging van premies heeft vooruitbetaald in het vertrouwen dat de verzekering zou worden gewijzigd zoals door Rabobank aanvankelijk voorgesteld. Aannemelijk is dat [appellante] dit bedrag niet zou hebben betaald indien zij tijdig had geweten dat de verzekering alleen maar kon worden gewijzigd tegen een voor haar onaanvaardbare premieverhoging. Daarom vormt de betaling van dit bedrag voor haar een schadepost die haar in beginsel, met de wettelijke rente, moet worden vergoed. Daaraan doet niet af dat Interpolis dit haar door Rabobank doorbetaalde bedrag tot premieverlaging heeft afgeboekt op de ongewijzigde verzekering. Daarvoor had [appellante] immers niet gekozen en € 5.000 betaald, terwijl deze wijze van afboeking voor rekening en risico van Rabobank komt, omdat de liquiditeit van [appellante] door de fout van Rabobank is verminderd.
2.8 Rabobank heeft een beroep gedaan op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW omdat [appellante] niet bereid was de voorgestelde wijzigingen alsnog door te voeren op basis van de juiste premieberekeningen, hetgeen volgens Rabobank maar € 1.544,16 kostte.
Dit verweer wordt verworpen aangezien [appellante] nu juist niet de voor haar te hoge premies als bedoeld in rov. 2.2 wilde betalen. Daarom was zij niet gehouden tot medewerking aan de voorgestelde oplossing.
2.9 Op grond van al het voorgaande is Rabobank verplicht om aan [appellante] het bedrag van € 5.000 te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2010 tot de dag der voldoening. Uiteraard blijft [appellante] wel gehouden tot betaling van de premies op basis van de oude, gehandhaafde verzekering.
Daarnaast heeft [appellante] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een verwijzing naar de schadestaatprocedure kunnen dragen, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
2.10 Partijen hebben geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden. De bewijsaanbiedingen komen daarom niet aan de orde.
3.1 Het appel slaagt, zodat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd.
3.2 Het gevorderde zal beperkt worden toegewezen zoals hieronder vermeld.
3.3 Ook de bij de appeldagvaarding ingestelde, kennelijk bij memorie van grieven als gevolg van een verzuim niet herhaalde, restitutievordering is toewijsbaar.
3.4 Als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij zal Rabobank in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
3.5 De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 87,93
- griffierecht € 1.690,00
subtotaal verschotten € 1.777,93
- salaris advocaat € 960,00 (2,5 punten x tarief I ad € 384)
totaal € 2.737,93.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 90,81
- griffierecht € 649,00
subtotaal verschotten € 739,81
- salaris advocaat € 948,00 (1,5 punten x appeltarief II ad € 632)
totaal € 1.687,81.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 15 december 2010 en 20 april 2011 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat Rabobank aansprakelijk is voor de schade ontstaan bij Van Rijn wegens de onjuistheid van het advies tot wijziging van de verzekeringsovereenkomst, zoals hiervoor overwogen;
veroordeelt Rabobank om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] een schadevergoeding te betalen van € 5.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Rabobank om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden eindvonnis aan Rabobank heeft voldaan aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt Rabobank in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.777,93 voor verschotten en op € 960 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 739,81 voor verschotten en op € 948 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Rabobank in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval Rabobank niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, P.H. van Ginkel en Ch.E. Bethlem, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 april 2013.