Parketnummer: 21-000960-12
Uitspraak d.d.: 24 april 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht] van 13 februari 2012 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 september 2012, 6 maart 2013, 29 maart 2013 en 24 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr M.M. Helmers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg-
tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 11 januari 2011 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1],
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het
oogmerk (een) ander(en), te weten die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], te dwingen
iets te doen of niet te doen,
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, toen aldaar
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] met een mes en/of een vuurwapen bedreigd en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] gezegd dat hij/zij in een auto moest(en)
instappen en/of
- met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] gedurende langere tijd rondgereden, terwijl
tijdens dat autorijden een vuurwapen (afwisselend) op die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 1] werd gericht (gehouden) en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] onder dreiging van een vuurwapen laten zeggen
waar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] wo(o)n(t)(en) en/of
- in die auto naar de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] gereden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] gesommeerd te vertellen wat de kluiscombinatie is en/of
- met die [slachtoffer 2] de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ingegaan;
2 primair:
hij op of omstreeks 11 januari 2011 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of
[plaats 3], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft
beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen een of meer kogel(s) (van korte afstand en/of gericht)
afgevuurd op, althans in de richting van die [slachtoffer 1], waarbij die [slachtoffer 1] door
een of meer van die kogel(s) werd getroffen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 11 januari 2011 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of
[plaats 3], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk
met een vuurwapen een of meer kogel(s) (van korte afstand en/of gericht)
afgevuurd op, althans in de richting van die [slachtoffer 1], waarbij die [slachtoffer 1] door
een of meer van die kogel(s) werd getroffen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld en/of een gijzeling,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit/die feiten voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
3:
hij op of omstreeks 11 januari 2011 te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een of meer (mobiele) telefoon(s) en/of blackberry/ies en/of een geldbedrag
en/of een kluis, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer (mobiele) telefoon(s) en/of black
berry/ies en/of een geldbedrag en/of een kluis, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s)
- (langdurig) een vuurwapen en/of een mes op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht (gehouden) en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] met dat vuurwapen heeft/hebben geslagen en/of
- dat vuurwapen op het scheenbeen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en/of daarbij tot drie heeft/hebben geteld en/of daarna de trekker heeft/hebben
overgehaald;
4:
hij op of omstreeks 11 tot en met 12 januari 2011 te [plaats 1], althans in het arrondissement [plaats 1],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer
285 gram MDMA (ongeveer 700 "XTC" pillen), in elk geval een (grotere)
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010
tot en met 31 oktober 2010 te [plaats 1], althans in het arrondissement [plaats 1],
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte
van (ongeveer) vijfduizend euro, althans van een geldbedrag, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, [slachtoffer 1] liet weten dat hij [slachtoffer 1] zou aangeven, dan wel
had aangegeven, bij de maffia als de dader van de diefstal van een (groot)
geldbedrag bij de maffia, althans dat hij, verdachte, die melding achterwege
zou laten (en/of [alsnog] een andere naam zou noemen dan die van [slachtoffer 1])
wanneer die [slachtoffer 1] hem, verdachte, een bedrag van (ongeveer) vijfduizend euro
zou betalen;
6:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 januari 2011
te [plaats 1], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Ruger), en/of
- munitie van categorie III, te weten een of meerdere patro(o)n(en) (kaliber 9 mm Luger),
voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigende bewezen dat verdachte de aan hem onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De advocaat-generaal vordert dat verdachte, wederom, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van het hof met betrekking tot de onder 1, 3, 4 en 6 tenlastegelegde feiten. De raadsvrouw stelt, zoals weergegeven in haar pleitnota, dat het hof niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 2 tenlastegelegde moord, maar wel tot een bewezenverklaring van medeplegen van doodslag. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat verdachte van het onder 5 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden omdat er geen sprake is van afpersing maar van afdreiging, wat echter niet tenlaste is gelegd. De raadsvrouw stelt, resumerend, dat wanneer verdachte zal worden veroordeeld van het onder 1, 2 (medeplegen doodslag), 3, 4 en 6 oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren in de rede ligt.
De beoordeling van het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende vastgesteld, dat op enkele punten na
grotendeels in overeenstemming is met de door de rechtbank gebezigde bewoordingen en met hetgeen ter terechtzitting van het hof is voorgevallen en vastgesteld.
Met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde
Verdachte heeft in eerste aanleg ter terechtzitting verklaard dat hij op 11 januari 2011 samen met een ander naar de woning van [betrokkene 2] is gereden waar [slachtoffer 1] aan het pokeren was. Verdachte had een vuurwapen inclusief munitie bij zich. Op het moment dat verdachte [slachtoffer 1] samen met [slachtoffer 2] en een derde persoon op straat zag lopen, is verdachte met het vuurwapen in zijn hand naar hen toegelopen. Hij pakte [slachtoffer 2] vast en sloeg haar daarbij met zijn vuurwapen op haar hoofd. [slachtoffer 2] werd door verdachte de auto in gedwongen. De bestuurder van de auto dwong [slachtoffer 1] de auto in.
Zowel [slachtoffer 2] als [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) hebben bevestigd dat zij samen met [slachtoffer 1] in de avond van 10 op 11 januari 2011 hebben gepokerd bij [betrokkene 2] thuis te [plaats 1]. 's Nachts, 11 januari 2011, liepen zij over straat toen verdachte ineens verscheen. Hij liep op hen af en richtte daarbij een vuurwapen op hen. Verdachte greep [slachtoffer 2] vast en sloeg met het wapen op haar hoofd. Zij werd door verdachte de auto in gedwongen. De bestuurder van de auto stapte uit, pakte [slachtoffer 1] vast en duwde hem ook in de auto. De bestuurder had een glimmend voorwerp in zijn rechterhand.
Vervolgens reed de auto weg. In de auto richtte verdachte het vuurwapen op het
scheenbeen van [slachtoffer 1] en telde tot drie. Hierop hoorde [slachtoffer 2] een “klik”. Ook verdachte heeft verklaard dat hij in de auto zijn vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft gericht en vervolgens de trekker heeft overgehaald.
Tijdens de autorit richtte verdachte het vuurwapen continu op zowel [slachtoffer 1] als op
[slachtoffer 2]. Verdachte sommeerde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun telefoons af te geven. [slachtoffer 1] gaf verdachte zijn BlackBerry en [slachtoffer 2] gaf hem haar Nokia. Na enige tijd gereden te hebben, stopte de auto in een bos in de buurt van Zeist [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] moesten uit de auto stappen. Verdachte richtte het vuurwapen op [slachtoffer 2]. De bestuurder ging bij [slachtoffer 1] staan en vroeg aan [slachtoffer 1] waar zij woonden. [slachtoffer 1] antwoordde, waarna ze weer in de auto moesten stappen. Tijdens de rit naar de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan de [straatnaam] te [plaats 2] richtte verdachte wederom zijn vuurwapen afwisselend en continu op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Bij de woning aangekomen commandeerde verdachte [slachtoffer 2] uit te stappen. Verdachte gaf het vuurwapen aan de bestuurder en ging met [slachtoffer 2] de woning in. Verdachte had een mes in zijn hand. In de woning pakte verdachte de kluis van [slachtoffer 1] en bracht deze naar de auto. De kluis werd geopend. Er zat wat geld in. Vervolgens ging verdachte de woning weer in. Verdachte pakte van een nachtkastje een telefoon en stopte deze in zijn zak. [slachtoffer 2] gaf verdachte het in de woning aanwezige spaargeld, ongeveer € 5.000,--. [slachtoffer 2] zag dat verdachte in de auto stapte en dat de auto wegreed. [slachtoffer 1] zat nog in de auto.
Die nacht, 11 januari 2011, om 02.25/02.26 uur belde [slachtoffer 2] naar 112 en meldde dat [slachtoffer 1] door twee personen onder bedreiging van een vuurwapen in een auto met kenteken [kenteken] werd vastgehouden. Naar aanleiding van deze melding aan de meldkamer is navraag gedaan naar de tenaamstelling van het kenteken [kenteken]. Het bleek dat het voertuig op naam stond van [betrokkene 1], wonende te [plaats 1], [straatnaam]. Omstreeks 02:45 uur diezelfde nacht trof verbalisant [verbalisant 2] genoemd voertuig leeg aan op de [straatnaam] te [plaats 1] .
Op 12 januari 2011 omstreeks 12.40 uur werd door [verbalisant 1] op een talud langs de
Rijksweg A27 ter hoogte van hectometerpaal 90,6 links, nabij het hek dat de berm afscheidt
van de spoorlijn en nabij treinstation [plaats 3], het stoffelijk overschot van - naar
later bleek - [slachtoffer 1] aangetroffen. Gezien werd dat [slachtoffer 1] met zijn hoofd naar links gedraaid naar beneden lag. Het hof begrijpt deze zin in het licht van de foto op pagina 5868 aldus, dat het gezicht van [slachtoffer 1] naar de grond was gericht.
Op de plaats delict werd, ter hoogte van de plaats waar het hoofd van [slachtoffer 1] had gelegen, een huls (CCI, Luger, 9mm) aangetroffen.
Het stoffelijk overschot is overgebracht naar het mortuarium van het Meander Ziekenhuis te Amersfoort. Het lichaam is hier door een lijkschouwer, forensisch arts, geschouwd, waarbij deze heeft vastgesteld dat links onder het oog, schuin naar boven lopend een huidverwonding zichtbaar was en ook op het achterhoofd een ronde huidopening aanwezig was, wat kan duiden op penetrerend letsel van de schedel.
Voorts heeft een patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) sectie verricht op het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1]. Bij de sectie werden letsels A (huidperforatie achterhoofd) en B (huidperforatie onder linkeroog) vastgesteld, welke bij leven waren ontstaan ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij één doorschot waarmee het intreden van de dood zonder meer wordt verklaard door weefselschade en functieverlies van de hersenen en hersenstam. Een schotkanaal werd vastgesteld, lopende van rechts zij-achterwaarts aan het hoofd, verlopende naar links voorwaarts en iets omlaag.
Het tijdstip van overlijden is vastgesteld in de nacht van 10 op 11 januari 2011.
Op 14 januari 2011 is het stoffelijk overschot door de ouders en de vriendin van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] voornoemd, geïdentificeerd als zijnde het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1].
Verdachte heeft verschillende keren een verklaring afgelegd bij de politie en ook ter
terechtzitting in eerste aanleg. Ook op de zitting in hoger beroep heeft verdachte een verklaring afgelegd. Zo heeft verdachte aangegeven dat ze, nadat ze waren weggereden bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in [plaats 2], over de snelweg richting [plaats 1] reden. Op een gegeven moment gingen ze langzamer rijden op de vluchtstrook. De bestuurder zei tegen verdachte dat hij een kogel in het vuurwapen moest doen. Verdachte deed dit. Vervolgens zei de bestuurder tegen verdachte: “Onder de grond”, wat volgens verdachte inhield dat [slachtoffer 1] dood moest.
Tijdens zijn politieverhoor op 13 januari 2011 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meegenomen, ze zijn omhoog gelopen, vervolgens heeft verdachte op de muts van [slachtoffer 1] gericht, en eenmaal geschoten.
In zijn verklaring van 15 januari 2011 heeft verdachte nogmaals verklaard dat hij met [slachtoffer 1] omhoog is gelopen. [slachtoffer 1] liep voor hem. Ze stopten. Verdachte wachtte een paar seconden, als een soort voorbereiding. [slachtoffer 1] keek van verdachte af. Verdachte keek en zag dat hij richtte op de muts van [slachtoffer 1]. De afstand tussen het vuurwapen en [slachtoffer 1] was toen ongeveer één meter. Vervolgens schoot verdachte.
Letterlijk verklaarde verdachte daarover (bladzijde 14 en 15 van dat verhoor):
“V (hof: vraag): Op een bepaald moment zeg je; ik liep naar boven [slachtoffer 1] liep achter mij aan.
A (hof: antwoord): Nee hij liep voorop.
V: Waarom liep hij voorop en hoe kreeg je hem zover?
A: Hij liep gewoon (0 (hof: opmerking): [verdachte] lacht). Had ik niet eens verwacht maar hij liep gewoon.
V: En dan loop je omhoog. Hoe krijg je [slachtoffer 1] dan zover dat hij omhoog loopt?
A: Hij liep gewoon omhoog. Ik liep gewoon achter hem aan, ik had nog steeds die pistool in mijn handen.
V: Wat zei je tegen hem?
A: Ik zei niks, ik zei gewoon lopen en hij liep, heel makkelijk. En op een gegeven moment hij stopte zelf en toen stopten wij, toen stopte ik ook, wij, en hij stond gewoon een stukje verderop gelopen.
V: Waar was Juan op dat moment?
A: Beneden bij de berm.
V: En je zegt net; toen stopten wij ook
(…)
V: Het was donker. Het was nacht.
A: Ja, en een beetje paniekvol enzo.
V: Hoe heb jij kunnen zien dat jij op het mutsje heb gericht van [slachtoffer 1]?
A: Ik keek hem eerst, ik die muts, toen deed ik zo en toen bam. Ik heb eerlijk gezegd nog gehoopt dat ik hem zou missen, dat ik zou weg gaan maar.
V: Hoe groot was de afstand tussen het vuurwapen en [slachtoffer 1]
A: Een meter ongeveer.
(…)
V: Leg dat nog eens uit. Jullie lopen naar boven, [slachtoffer 1] stopt op een gegeven moment.
A: Ja en toen stopte ik ook.
V: En toen?
A: Paar seconden gewacht.
V: Waarop?
A: Ja, een soort van voorbereiding. Het is heel lastig om zoiets te doen. Als ik een echte killer was was ik gewoon zo, had ik hem in de ogen aangekeken en had ik hem zo van voren geschoten, als ik een echte killer zou zijn.
V: We gaan aan de hand van sporen kijken hoe [slachtoffer 1] stond/zat/lag op het moment dat hij neergeschoten werd. Wat gaan we daaruit concluderen?
A: Dat [slachtoffer 1] voor mij. Dat hij hier was, ik hier.
0: [verdachte] beeld de situatie uit met kartonnen drinkbekertjes.
V: Welke kant keek [slachtoffer 1] op?
A: Naar die kant
V: Dus hij stond van je af te kijken?
A: Ja, en toen bam. En toen ben ik teruggelopen gewoon, zelfde route.
V: Is er daar nog wat gezegd?
0: [verdachte] wordt emotioneel en huilt.
A: Nee, we zijn gewoon in de auto gestapt, naar huis gereden. Hij is gaan slapen en ik ben de hele avond gaan overgeven.”
Onderzoek dat enkele maanden later door het NFI is gedaan, heeft uitgewezen dat de schootsafstand tussen de 10 en 100 centimeter lag en dat de beschadiging op de muts van het slachtoffer inderdaad mogelijk te duiden is als een inschotbeschadiging.
In de woning waar verdachte is aangehouden, werd een gedemonteerd vuurwapen
aangetroffen dat in verschillende plastic zakjes was verpakt. Verdachte heeft ter
terechtzitting van de rechtbank verklaard dat het gedemonteerde vuurwapen van hem is. Hij had het zelf uit elkaar gehaald en verstopt. Ook heeft verdachte verklaard dat dit het vuurwapen is waarmee is geschoten en dat de aangetroffen huls op de plaats delict uit zijn vuurwapen afkomstig is.
Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat de hypothese dat de huls die werd
aangetroffen op de plaats delict is verschoten met het vuurwapen dat toebehoort aan
verdachte, zeer veel waarschijnlijker is dan wanneer de huls zou zijn verschoten met één of
meerdere andere vuurwapen(s) van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als
het betreffende vuurwapen.
Aanvullende bewijsoverwegingen (ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde)
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte (nogmaals) verklaard dat niet hij maar [betrokkene 1] heeft geschoten en dat in zijn beleving de schootafstand tussen de 3 à 4 meter was.
Het hof hecht aan deze verklaring geen geloof. Het hof zal de eerdere verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie op 13 januari 2011 en 15 januari 2011, volgen.
Door [slachtoffer 2] en [getuige 1] is verklaard dat naast verdachte ook een tweede persoon, die door hen als bestuurder van de auto wordt geduid, betrokken is geweest. De persoonsbeschrijvingen die [slachtoffer 2] en [getuige 1] van de bestuurder hebben gegeven, lijken [betrokkene 1] uit te sluiten.
Het hof wil verdachte wel toegeven dat er desondanks een aantal aanwijzingen in het dossier
aanwezig zijn die duiden op enige betrokkenheid van [betrokkene 1] bij deze gebeurtenissen. In het bijzonder het tijdstip van aantreffen van het voertuig bij de woning van [betrokkene 1]. Gegeven de verklaring van [betrokkene 1] over de gebruikelijke wijze van afsluiten van diens woning (namelijk met een sleutel aan de binnenzijde van de deur, die [betrokkene 1] daar dan’s nachts in liet zitten), is het voorts het moeilijk voorstelbaar dat verdachte met een sleutelbos zomaar ’s nachts de woning in kon na de gebeurtenissen. Dit stemt tot nadenken. Ook het beroep dat [betrokkene 1] en zijn vrouw op het hen toekomende verschoningsrecht hebben gedaan bij hun verhoren ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 27 maart 2013 stemt tot nadenken. Maar op het punt waar het in deze zaak om gaat heeft het hof geen spoor van twijfel dat het verdachte is geweest die de trekker heeft overgehaald op een moment dat hij zich alleen met het slachtoffer bevond op de plek waar het slachtoffer later is aangetroffen.
Daar komt bij dat verdachte welbewust en keer op keer heeft geweigerd te verklaren op een aantal punten die zijn lezing van de feiten onderbouwden en waarop hij door het hof is bevraagd. Het hof doelt dan in het bijzonder op het in de loop van zijn verklaringen door verdachte aangegeven “maffia”-verhaal. Door op die punten niet te (willen) verklaren, heeft verdachte het voor het hof onmogelijk gemaakt de geloofwaardigheid van zijn verhaal te controleren.
Zijn hierboven aangehaalde bekennende verklaringen dat verdachte de schutter is geweest, bevatten elementen van daderwetenschap die later, nadat de resultaten van het technisch onderzoek bekend zijn geworden, juist bleken te zijn.
Zo verklaarde verdachte bij die verhoren dat de schootsafstand tussen het vuurwapen en [slachtoffer 1] ongeveer één meter was. Op nadere vragen van de raadsvrouw is door de deskundige van het NFI nader gerapporteerd. Omtrent de schootsafstand concludeerde de deskundige: “De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen de 10 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner dan 10 centimeter of groter dan 100 centimeter is”.
Daarnaast zijn bij verdachte op de mouwen van zijn jas deeltjes aangetroffen die bij het vergelijkend schotrestenonderzoek dezelfde bron van herkomst hebben als de deeltjes die zijn aangetroffen op de muts van het slachtoffer. Van grote waarde is nog voor het hof dat de forensische gegevens met betrekking tot schootsafstand, inschotbeschadiging op de muts en schotkanaal eerst beschikbaar zijn gekomen lang nadat verdachte daarover al had verklaard. Verdachtes verklaring kan door die onderzoeksresultaten dus niet beïnvloed zijn.
Uit hetgeen hierboven is aangehaald blijkt naar het oordeel van het hof de “voorbedachte raad”. Verdachte heeft zich, na de eerdere afpersing en na een gijzeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eerder die nacht gedurende enige tijd, en ook nog op het talud, kunnen beraden op het te nemen besluit. Uit de beschreven gang van zaken blijkt niet dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring terzake van moord.
Door [slachtoffer 2] en [getuige 1], zie ook hierboven, is verklaard dat naast verdachte ook een tweede persoon, die door hen als bestuurder van de auto wordt genoemd, bij de gebeurtenissen betrokken is geweest. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] en de verklaringen van verdachte zou blijken dat verdachte onder druk van de bestuurder stond. [slachtoffer 2] verklaarde dat zij dacht dat de bestuurder de baas was over verdachte; verdachte besloot niets zelf en wachtte steeds tot de bestuurder een antwoord gaf. Verdachte heeft nog verklaard dat hij, omdat zij de kluis hadden, [slachtoffer 1] wilde vrij laten maar dat dit niet mocht van de bestuurder.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 3 in een bewuste en nauwe samenwerking heeft gepleegd met die bestuurder, zodat van medeplegen kan worden gesproken. Voor feit 2, de moord, geldt dat niet. Verdachte heeft daarover wisselend verklaard, maar uiteindelijk acht het hof die hiervoor beschreven verklaring van verdachte geloofwaardig. In die verklaring heeft hij alleen met het slachtoffer het talud beklommen en heeft hij de trekker overgehaald.
Verdachte heeft langs verschillende wegen verklaard dat hij onder druk van zijn mededader stond. Straffeloosheid op grond van die druk is echter niet bepleit. Maar ook los daarvan is het hof van oordeel dat weliswaar enige druk aannemelijk is geworden, maar dat verdachte daar en toen op het talud wel degelijk een andere keuze van handelen had. Die keuze heeft hij niet gemaakt.
Voor het medeplegen van de moord ontbreken echter de wettige bewijsmiddelen. Het hof zal daarom bewezen achten dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde alleen, en dus niet samen met een ander, heeft gepleegd.
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde
Bij de doorzoeking van het pand [straatnaam] te [plaats 1] werd een tas aangetroffen
met daarin een grote partij pillen. In die woning waren aanwezig verdachte en [betrokkene 1]. Deze partij pillen, netto 285,01 gram, is door de politie getest met als resultaat een positieve reactie op XTC. Vervolgens is een monster van deze partij getest door het NFI met als resultaat dat de tabletten MDMA bevatten. Verdachte heeft in eerste aanleg en in hoger beroep bekend dat hij deze pillen aanwezig heeft gehad.
Met betrekking tot het onder 5 tenlastegelegde
[slachtoffer 1] zou een groot bedrag aan geld uit een woning in [plaats 4] hebben gestolen.
Dit geld zou aan (iemand met banden in) de maffia toebehoren. Verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij [slachtoffer 1] in oktober 2010 heeft bedreigd met als doel geld van hem te krijgen. In ruil voor € 5.000,- zou verdachte een andere naam als dader van die diefstal aan de maffia opgeven dan de naam van [slachtoffer 1]. In hoger beroep verklaarde verdachte dat hij een deal heeft gemaakt en dat die deal was, dat hij een andere naam zou noemen dan die van [slachtoffer 1] en dat hij daar € 5.000,-- van [slachtoffer 1] voor zou krijgen. Vervolgens zou [slachtoffer 1] dit bedrag in de brievenbus van de woning van verdachte hebben gedaan. Verdachte heeft deze € 5.000,-- ontvangen. Daarna zijn de smsjes van verdachte aan [slachtoffer 1] over de maffia gestopt.
Aanvullende bewijsoverweging
Door de raadsvrouw is gesteld dat de dwang die verdachte gebruikte niet de dreiging met geweld is, maar dreiging met openbaarmaking van een geheim, namelijk dat [slachtoffer 1] de diefstal van het geld in Leeuwarden had gepleegd. Volgens de raadsvrouw is er derhalve sprake van afdreiging en niet van afpersing. Het hof beoordeelt dit standpunt als volgt.
[slachtoffer 1] heeft een grote som geld gestolen, waarvan de herkomst aan het hof onbekend is gebleven. Verdachte stelt dat dit geld afkomstig is uit het criminele circuit c.q. van de maffia. “Dreigen met de maffia” doet in het algemeen en in de samenleving angst ontstaan voor acties met geweld c.q afrekeningen gepleegd door mensen die op een of andere wijze verbonden zijn met deze misdaadorganisatie. Juist die angst voor gewelddadige represailles door de maffia kan de afpersing van [slachtoffer 1] doen slagen. Het hof is van oordeel dat daarom wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft afgeperst door bedreiging met geweld.
Met betrekking tot het onder 6 tenlastegelegde
Bij de doorzoeking van het pand [straatnaam] te [plaats 1] werd een gedemonteerd pistool met patronen aangetroffen. In die woning waren aanwezig verdachte en [betrokkene 1]. Dit wapen met bijbehorende munitie is onderzocht waarbij is vastgesteld dat het wapen, een Ruger pistool is en dus een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, derde lid, gelet op artikel 2, eerste lid, Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Bij ditzelfde onderzoek is vastgesteld dat de aangetroffen patronen munitie als bedoeld in artikel 1, vierde lid, gelet op artikel 2, tweede lid, Categorie III van de Wet wapens en munitie zijn. Verdachte heeft in eerste aanleg en in hoger beroep bekend dat het vuurwapen met munitie van hem was.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op11 januari 2011 te [plaats 1] en [plaats 2] en elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1],
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het
oogmerk die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], te dwingen
iets te doen
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
toen aldaar
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met een vuurwapen bedreigd en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gezegd dat zij in een auto moesten
instappen en
- met die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gedurende langere tijd rondgereden, terwijl
tijdens dat autorijden een vuurwapen afwisselend op die [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 1] werd gericht gehouden en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] onder dreiging van een vuurwapen laten zeggen
waar die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wonen en
- in die auto naar de woning van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gereden en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gesommeerd te vertellen wat de kluiscombinatie is en
- met die [slachtoffer 2] de woning van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ingegaan;
2 primair:
hij op 11 januari 2011 te[plaats 2] en/of [plaats 3],
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een vuurwapen een kogel van korte afstand en gericht
afgevuurd op die [slachtoffer 1], waarbij die [slachtoffer 1] door
die kogel werd getroffen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
3:
hij op 11 januari 2011 te [plaats 2] en [plaats 1] en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een mobiele telefoon en geld
en een kluis,toebehorende aan
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader
- langdurig een vuurwapen op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
hebben gericht gehouden en
- die [slachtoffer 2] met dat vuurwapen hebben geslagen en
- dat vuurwapen op het scheenbeen van die [slachtoffer 1] hebben gehouden en daarbij tot drie hebben geteld en daarna de trekker hebben
overgehaald;
en
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele) telefoon en black
berry en geld
toebehorende aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1],
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader
- langdurig een vuurwapen op die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
hebben gericht gehouden en
- die [slachtoffer 2] met dat vuurwapen hebben geslagen en
- dat vuurwapen op het scheenbeen van die [slachtoffer 1] hebben gehouden en daarbij tot drie hebben geteld en daarna de trekker hebben
overgehaald;
4:
hij op 11 tot en met 12 januari 2011 te [plaats 1],
opzettelijk
aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer
285 gram MDMA,
zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5:
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2010
tot en met 31 oktober 2010 te [plaats 1],
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte
van vijfduizend euro,
toebehorende aan [slachtoffer 1],
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, [slachtoffer 1] liet weten dat hij [slachtoffer 1] zou aangeven
bij de maffia als de dader van de diefstal van een groot
bedrag bij de maffia,en hij, verdachte, die melding achterwege
zou laten (en een andere naam zou noemen dan die van [slachtoffer 1])
wanneer die [slachtoffer 1] hem, verdachte, een bedrag van vijfduizend euro
zou betalen;
6:
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 12 januari 2011
in Nederland,
- een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ruger), en
- munitie van categorie III, te weten meerdere patronen kaliber 9 mm Luger,
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van gijzeling.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte conform de eis van de officier van justitie veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf met aftrek.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte tot eenzelfde straf zal worden veroordeeld als hem in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen. Het hof neemt daarbij delen over van hetgeen door de rechtbank is overwogen.
Verdachte heeft in oktober 2010 [slachtoffer 1] voor € 5.000,- afgeperst. Daarna heeft hij in de fatale nacht van 10 op 11 januari 2011 samen met een ander [slachtoffer 1] en zijn vriendin [slachtoffer 2], onder bedreiging van een vuurwapen en onder het oog van een vriend van deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gegijzeld. Een gijzeling waarbij werd rondgereden met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en tijdens welke rit zij beiden telkens met een vuurwapen door verdachte werden bedreigd en gedurende welke rit verdachte een schijnschot afvuurde op het been van [slachtoffer 1]. Ook moesten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun telefoons afgegeven, waardoor zij niet in staat waren hulp in te roepen. Onderweg werd er in een bos gestopt, kennelijk om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog meer angst in te boezemen en hen te dwingen hun woonadres prijs te geven. Vervolgens zijn zij naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gereden. Daar heeft verdachte een kluis, een mobiele telefoon en een groot bedrag aan geld uit hun woning meegenomen. [slachtoffer 2] werd bij de woning achtergelaten.
Verdachte en de bestuurder vervolgden hun weg met in de auto [slachtoffer 1]. Onderweg naar [plaats 1] zijn zij met de auto langs de A27 gestopt. [slachtoffer 1] moest uitstappen. Verdachte dwong [slachtoffer 1] vervolgens het talud langs de A27 op te lopen. Boven aangekomen werd [slachtoffer 1] met één gericht schot op zijn hoofd door verdachte van het leven beroofd.
Verdachte heeft op geen enkele manier respect getoond voor het leven van [slachtoffer 1], en heeft, door [slachtoffer 1] van het leven te beroven, de nabestaanden van [slachtoffer 1] onherstelbaar leed en verdriet gebracht. Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden. Voor de nabestaanden moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen, hetgeen ook blijkt uit de slachtofferverklaring die de vader van [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft voorgelezen.
Ook voor [slachtoffer 2] moet het gebeurde zeer traumatiserend zijn geweest. Naast het feit dat zijzelf ook gegijzeld is, is geslagen met het vuurwapen en onder schot is gehouden, is zij ook haar vriend kwijtgeraakt. Aangenomen mag worden dat [slachtoffer 2] door deze gebeurtenissen nog geruime tijd zal lijden onder de psychische gevolgen die dit met zich mee heeft gebracht. In haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft zij onder andere aangegeven onder behandeling te zijn van een traumapsycholoog.
Naast het verdriet dat verdachte de nabestaanden heeft aangedaan, brengen feiten zoals onderhavige in de samenleving als geheel angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Zoals al is overwogen gaat het hof er met de rechtbank van uit dat er in de loop van de gebeurtenissen druk op verdachte is geweest. Hoewel dit niet leidt tot straffeloosheid op de hiervoor aangegeven grond, zal het hof bij het bepalen van de strafmaat wel rekening houden met dit gegeven.
Voorts houdt het hof rekening met het feit dat verdachte nog jong is. Hij heeft geen inzicht willen verschaffen in zijn persoon en de relatie tot de aan hem ten laste gelegde feiten. De plaatsing van verdachte in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) is voortijdig beëindigd, aangezien verdachte medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Eveneens heeft verdachte ten overstaan van de GZ-psycholoog [deskundige 1] en de psychiater [deskundige 2] geweigerd over de aan hem ten laste gelegde feiten te spreken. Hierdoor weet het hof te weinig over de persoonlijkheid van verdachte.
Wel volgt uit het Pro Justitia rapport van [deskundige 1] van 27 maart 2011 dat bij verdachte sprake is van verharding, zelfoverschatting, opportunisme en beïnvloedbaarheid. Daarnaast is sprake van narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken, aldus het rapport. In lijn met dit rapport staat in het rapport van het PBC van 21 december 2011 dat een persoonlijkheidsstoornis niet kan worden uitgesloten. Het beeld dat tijdens het -beperkte- onderzoek van verdachte is ontstaan, zou kunnen passen bij een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anderszins omschreven) met cluster-B-trekken (borderline, antisociaal en narcistisch), aldus de rapporteurs van het PBC. Resumerend wordt in het PBC-rapport eveneens gesteld dat bij verdachte sprake is van antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken.
Het hof heeft weinig inzicht gekregen in wat er werkelijk omgaat in het hoofd van verdachte. Enerzijds zag het hof zich geconfronteerd met een duidelijk geëmotioneerde, haast getormenteerde jonge man, anderzijds sprak deze jonge man soms zinnen uit waaruit een snoeiharde kijk op zijn (criminele) wereld bleek. Zinnen waaruit de conclusie kon worden getrokken van een ijzingwekkende (ge)hardheid. Het hof zal, zij het met enige aarzeling, deze uiterlijke schijn primair bekijken in het licht van de leeftijd van verdachte en zal het deze schijn niet ten nadele van verdachte uitleggen.
Of verdachte in welke gradatie dan ook als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd is door het hof, mede door de houding van verdachte, niet vast te stellen. Het hof houdt hem, wegens het ontbreken van harde aanknopingspunten van het tegendeel, dan ook voor volledig toerekeningsvatbaar.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal zeer ernstige strafbare feiten, waaronder moord. Moord is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent en rechtvaardigt op zichzelf, naar zijn aard en ernst, een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, alles afwegende en daarbij vooral gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en (in mindere mate) de druk die is uitgegaan van de bestuurder, komt het hof tot het oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf enige matiging behoeft. De op te leggen straf doet recht aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte, zoals van één en ander is gebleken naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting.
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kunnen door veroordeelde geheel of ten dele ten eigen bate worden aangewend. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 3 tenlastgelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder onder 2 primair en 6 begane misdrijf aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en de wet en zij kunnen dienen voor het begaan en de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.617,26. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
In het “Schade-onderbouwingsformulier” is de vordering uitgesplitst in vijf bedragen. Tevens wordt van elk van de afzonderlijke bedragen de wettelijke rente gevorderd vanaf de dag van het ontstaan van de schuld. Om systeem technische redenen en mede gelet op de hoogte van de wettelijke rente zal het hof de gevorderde wettelijke rente laten ingaan op de dag van het ontstaan van de laatste schuld.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een
vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 55, 57, 282a, 289, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een bedrag van € 4.500,-- (90 biljetten van € 50,--), een bedrag van € 400,-- en een spelcomputer van het merk Playstation met bijbehorend stuur.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een pistool van het merk Ruger, een zwart imitatiewapen, een zwarte holster, een chroomkleurig (keuken)mes en een zware patroonhouder (Ruger 9mm).
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een zwarte jas (merk Nickelson) en een paar witte schoenen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een plastic Kruitvat tas, een rode plastic tas, een brief van [verdachte], een aankoopbon van de Mediamarkt en een stuk papier (tekst van [slachtoffer 1]).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 14.617,26 (veertienduizend zeshonderdzeventien euro en zesentwintig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 14.617,26 (veertienduizend zeshonderdzeventien euro en zesentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 108 (éénhonderdacht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.000,-- (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 5.000,-- (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr A.G. Coumans, voorzitter,
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr M.J. Stolwerk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 24 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.