4.4 De in de tarieventabel genoemde “tabel normatieve bouwkosten 2010” is de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z op 1 december 2009 vastgestelde tabel “Richtprijzen bouwwerken 2010 (prijspeil mei 2009)”, hierna te noemen de Tabel Richtprijzen. In de Tabel Richtprijzen is in onderdeel 2.4 Industriegebouwen, een groot aantal agrarische bouwwerken opgenomen alsmede een groot aantal bedrijfshallen, waaronder een “Bedrijfshal op- en overslag > 7,5 m. hoog > 15000 m³” waarvan de prijs, exclusief BTW is vastgesteld op € 404 per m². De Tabel Richtprijzen is gebaseerd op het Onderzoeksrapport Basisbedragen Gebouwen 2009 van het Nederlands Bouwkosten Instituut. Door het aannemen van de Verordening 2011 heeft de gemeenteraad de Tabel Richtprijzen geheel tot de zijne gemaakt.
4.5 Belanghebbende heeft gesteld dat de Tabel Richtprijzen onvolledig is omdat agrarische bedrijfshallen zoals de hal die hij voornemens was te bouwen, daarin niet voorkomen. Hij stelt zich op het standpunt dat de Tabel Richtprijzen op dit onderdeel kennelijk bedoeld is voor hallen op industrieterreinen waaraan geheel andere eisen worden gesteld dan aan hallen in het (agrarische) buitengebied. Bij de aanvraag zijn de bouwkosten door de architect geraamd op € 250.000 hetgeen voor een hal als door hem beoogd, reëel is. Hij wijst op door hem overgelegde berekeningen en offertes. Indien een bedrag aan bouwkosten als gesteld door de heffingsambtenaar reëel zou zijn, zou hij nimmer een aanvraag hebben ingediend omdat een dergelijke investering voor een bedrijf als het zijne volstrekt onhaalbaar is.
4.6 Gelet op de definitie van bouwkosten in de tarieventabel kunnen de bouwkosten ook anders worden bepaald dan op de voet van de Tabel Richtprijzen, namelijk indien in de Tabel Richtprijzen voor een bepaalde categorie bouwkosten (hetgeen het Hof, gelet op de context leest als: een bepaalde categorie bouwwerken) geen normatieve bouwkosten zijn opgenomen. Belanghebbende heeft gemotiveerd bestreden dat de door hem beoogde hal in de Tabel Richtprijzen is opgenomen. Alsdan rust op de heffingsambtenaar de last het tegendeel aannemelijk te maken.
4.7 Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De heffingsambtenaar heeft de aanvraag niet overgelegd. Uit de stukken kan slechts worden afgeleid dat het gaat om een hal met een oppervlakte van 2449 m², bestaande uit een verkoopruimte van 1655 m², een productieruimte van 600 m² en voor het overige kennelijk uit kantoor en kantine. Zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, wordt uit de stellingen van de heffingsambtenaar niet aannemelijk dat sprake is van een “Bedrijfshal op- en overslag > 7,5 m. hoog > 15000 m³”. Gelet op de berekeningen die de heffingsambtenaar heeft gemaakt, lijkt enkel van belang geweest te zijn de hoogte van de hal en de inhoud in kubieke meters. Nu het gaat om een hoveniersbedrijf en een hal met een verkoop-, productie-, kantoor- en kantinefunctie acht het Hof echter niet op voorhand aannemelijk dat een dergelijke hal kan worden gelijkgesteld met een bedrijfshal voor op- en overslag. De door belanghebbende overgelegde becijferingen geven voldoende steun aan zijn stelling dat hij het oog had op een volstrekt andere hal dan die waarvoor de heffingsambtenaar de bouwkosten heeft vastgesteld. Feiten of omstandigheden op grond waarvan de beoogde hal kan worden aangemerkt als één van de overige bedrijfshallen die genoemd zijn in de Tabel Richtprijzen, zijn door de heffingsambtenaar niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
4.8 Uit de definitie van bouwkosten in de tarieventabel volgt dan, dat de bouwkosten moeten worden gesteld op – kort gezegd – de aannemingssom, dan wel de raming van de bouwkosten zoals bedoeld in het normblad NEN 2631. De heffingsambtenaar, op wie ook in dat geval de bewijslast rust, heeft echter geen gegevens overgelegd zodat hij ook voor dat geval niet de gehanteerde bouwkosten aannemelijk heeft gemaakt.
4.9 Belanghebbende stelt dat de bouwkosten veel lager zouden uitvallen dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. Hij heeft een berekening overgelegd van Advies- en tekenburo Ervé waarin de bouwkosten, exclusief BTW, zijn berekend op € 339.080, uitgaande van kengetallen “overige agrarische bedrijfsgebouwen” (2570 m² tegen een prijs van € 94) met een toeslag voor bouwkundige aanvullingen voor verkoop- en kantooractiviteiten (1850 m² tegen een prijs van € 50), aangevuld met gestelde kosten van een bouwkundige en een constructeur. In hoger beroep heeft belanghebbende een offerte overgelegd voor de bouw van de door hem beoogde hal voor een bedrag van € 250.000 exclusief BTW.
4.10 De heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende overgelegde berekeningen betwist, onder meer met de stellingen dat niet controleerbaar is of de berekeningen gemaakt zijn conform de normbladen NEN 2631 en dat posten, al dan niet vanwege zelfwerkzaamheid, zijn weggelaten terwijl die wel tot de bouwkosten moeten worden gerekend. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat een aantal bouwkosten niet in de aanneemsom is begrepen. Gebleken is dat in de offerte niets is opgenomen voor de specifieke indeling van de hal zoals verkoopruimte, kantoor en kantine.
4.11 Belanghebbende heeft erkend dat leges verschuldigd zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Hij heeft slechts de heffingsmaatstaf bestreden, stellende dat de door hem beoogde hal niet in de Tabel Richtprijzen voorkomt en dat de bouwkosten door de heffingsambtenaar tot een aanzienlijk te hoog bedrag zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft echter onvoldoende aangedragen waaruit volgt op welk bedrag de bouwkosten van de beoogde hal moeten worden vastgesteld.
4.12 Gelet op het vorenstaande, stelt het Hof de bouwkosten, rekening houdend met hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, in goede justitie vast op € 400.000.
4.13 De heffingsambtenaar heeft gesteld dat een teruggaaf van leges naar de letter van de tekst van de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel niet mogelijk is maar dat die teruggaaf uit coulanceoverwegingen ook in dit geval kan worden toegepast door met die teruggaaf reeds bij het vaststellen van de legesnota rekening te houden. Naar het oordeel van het Hof wekt dit standpunt vertrouwen dat ook bij een vermindering van de heffingsmaatstaf moet worden gehonoreerd.
4.14 Uit nadere stukken die door belanghebbende in hoger beroep zijn overgelegd zou kunnen worden afgeleid dat de gemeente Wijchen inmiddels het standpunt inneemt dat de bouw van een hal zoals door belanghebbende beoogd, op grond van gewijzigd inzicht omtrent de toepassing van de bestemmingsplanbepalingen, thans niet meer mogelijk is. Deze omstandigheid doet echter niet af aan de verschuldigdheid van leges in verband met het in behandeling nemen van de aanvraag.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De verschuldigdheid van een bedrag van € 150 aan leges wegens de aanvraag van een sloopvergunning is niet in geschil. Het Hof berekent, op grond van het vorenstaande, de verschuldigde leges op:
Leges activiteit bouwen: 17 promille van € 400.000 € 6.800,00
Teruggaaf wegens buiten behandeling stellen: 50 percent € 3.400,00
Leges activiteit slopen € 150,00
Totaal legesbedrag € 3.550,00