ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.119.525/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn kind na de scheiding van de ouders. De moeder, appellante, heeft in eerste aanleg verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling van het kind en heeft bezwaar gemaakt tegen de omgangsregeling die door de voorzieningenrechter was vastgesteld. De vader, geïntimeerde, heeft gevorderd dat de moeder wordt veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vader toegewezen, maar de moeder heeft hiertegen grieven ingediend in hoger beroep.

Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder het feit dat de ouders gescheiden zijn en dat er sinds september 2012 geen contact meer was tussen de vader en het kind. Na het vonnis van de voorzieningenrechter is het contact weer op gang gekomen. Het hof heeft de argumenten van de moeder tegen de omgangsregeling beoordeeld en geconcludeerd dat de zorgen die zij heeft geuit onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof heeft de motivering van de voorzieningenrechter overgenomen en vastgesteld dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die de omgang met de vader zouden kunnen opschorten.

De moeder heeft tijdens de procedure een verslag overgelegd van een gesprek tussen hulpverleners, waaruit blijkt dat het kind goed functioneert in de opvang en op school. Het hof heeft geen objectief gerechtvaardigde zorg kunnen vaststellen die de omgang zou kunnen belemmeren. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof benadrukt het belang van het nakomen van de zorgregeling en de verantwoordelijkheden van beide ouders in de omgang met het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.525/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 203437/KL ZA 12-333)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 7 mei 2013
in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. H.M.A.W. Erven, kantoorhoudend te Lelystad, die ook heeft gepleit,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de vader,
advocaat: mr. P. Buikes, kantoorhoudend te Apeldoorn, die ook heeft gepleit.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 3 december 2012 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 december 2012 (met grieven),
- de memorie van antwoord,
- het gehouden pleidooi waarbij mr. Erven een pleitnotitie heeft overgelegd.
2.2 Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. De feiten
3.1 De moeder en de vader zijn gehuwd geweest en inmiddels gescheiden. Zij zijn de ouders van [het kind], geboren op [geboortedatum].
3.2 In de echtscheidingsbeschikking is het door partijen ondertekende ouderschapsplan opgenomen, dat -voor zover hier van belang- luidt:
"De zorg voor [het kind] is beschreven in artikel 3.2 en ligt voornamelijk bij de moeder, gezien de leeftijd van [het kind]. Voor de contactregeling is in onderling overleg bepaald dat [het kind] vanaf 21 mei 2011 tot 29 september 2001 (lees: 2011, hof) eenmaal per 4 weken van zaterdag 09.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur en eenmaal per 4 weken op zaterdag 9.00 uur tot na het avondeten 19.00 uur bij haar vader is.
Vanaf 29 september 2011 zal [het kind] een maal per 2 weken een weekend bij haar vader doorbrengen van zaterdag 09.00 uur tot zondag 17.00 uur. In onderling overleg zal het kind door een door de weekse dag per twee weken bij haar vader doorbrengen.
In ieder geval zal als [het kind] 4 jaar geworden zal zij een maal per 2 weken een weekend van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij haar vader verblijven. Indien dit eerder mogelijk is, dan zal dit eerder geschieden. Feestdagen worden in onderling overleg bij helfte gedeeld. Vader haalt en brengt.
Indien vader alcohol gebruikt tijdens de zorg voor [het kind] zal de omgang gewijzigd worden in de zin dat [het kind] geen nachten meer tot nader order bij haar vader doorbrengt."
3.3 Tussen de vader en [het kind] is vanaf september 2012 geen contact meer geweest. Na het vonnis, waarvan beroep, is dat contact weer op gang gekomen.
4. Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
4.1 De vader heeft gevorderd dat de moeder wordt veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging tot tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm.
4.2 De moeder heeft ter zitting verzocht een voorlopige ondertoezichtstelling van [het kind] uit te spreken.
4.3 De voorzieningenrechter heeft, na de bezwaren van de moeder tegen toewijzing van de vordering van de vader te hebben gewogen, de vordering tot nakoming van de omgangsregeling met ingang van vrijdag 7 december 2012 toegewezen onder matiging en limitering van de dwangsom en met afwijzing van hetgeen meer of anders is gevorderd. De voorzieningenrechter heeft voorts geen grond gezien voor een voorlopige ondertoezichtstelling.
5. De beoordeling in hoger beroep
5.1 Met drie grieven komt de moeder op tegen de toewijzing van de vordering tot nakoming van de zorgregeling en het afwijzen van de voorlopige ondertoezichtstelling. Volgens de moeder is de voorzieningenrechter ten onrechte voorbij gegaan aan de door haar aangedragen redenen voor zorg. Zij wenst opschorting van de omgang tussen [het kind] en haar vader totdat er een advies van Fornhese, dan wel van de Raad voor de Kinderbescherming is.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
5.2 De voorzieningenrechter heeft, naar het oordeel van het hof: terecht, voorop gesteld dat een vastgestelde zorgregeling dient te worden nagekomen en dat dit pas anders is wanneer dit, als gevolg van zwaarwegende omstandigheden in verband met het belang van het kind, in redelijkheid niet kan worden gevergd.
5.3 Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de door de moeder in eerste aanleg aangedragen redenen voor zorg onvoldoende zijn onderbouwd en niet voldoende zijn komen vast te staan. Het hof neemt de motivering van de voorzieningenrechter over en maakt die tot de zijne.
5.4 Daaraan voegt het hof nog toe dat de moeder tijdens het pleidooi een verslag van een op 14 februari 2013 gehouden 'ronde tafelgesprek' tussen diverse hulpverleners heeft overgelegd (waarvan de vader overigens onkundig bleek te zijn) waaruit blijkt dat [het kind]:
- geen zorgelijke signalen laat zien op de buitenschoolse opvang;
- veel positieve contacten met andere kinderen heeft;
- het voor zover bekend goed doet op school.
Daarnaast hebben de hulpverleners onvoldoende aanwijzingen voor psychiatrische problematiek bij [het kind], terwijl justitie geen verder onderzoek zal doen naar vermeend seksueel misbruik.
De hulpverleners kwalificeren de zorgen van de moeder echter als "reëel" en menen dat deze extra aandacht verdienen, in het kader waarvan men voornemens is observatie van het kind en ondersteuning van beide ouders voor te stellen.
5.5 Het hof stelt vast dat het hiervoor aangehaalde rapport geen basis biedt voor objectief gerechtvaardigde zorg ten aanzien van de omgang tussen [het kind] en haar vader.
Dergelijke objectief gerechtvaardigde zorg heeft het hof ook niet verkregen uit de ter zitting afgespeelde opname van een gesprekje tussen de moeder en [het kind] na een weekend met de vader, waarin [het kind] vertelt over een 'pil in de bil'. De vader heeft verklaard dat hij rectaal medicijnen moest toedienen nadat [het kind] een aanval van pseudokroep kreeg. Het hof acht deze verklaring plausibel en heeft bovendien geconstateerd dat [het kind] tijdens de opname over het gebeuren praat alsof het een vrolijke, hilarische gebeurtenis was, hetgeen het hof passend vindt bij haar leeftijd.
5.6 De moeder heeft (ook) op het hof de indruk van een zorgzame en betrokken moeder gemaakt. Dat zij zich eraan ergert dat de vader minder oog lijkt te hebben voor de lichamelijke hygiëne van [het kind] en slordiger is met kleding is begrijpelijk, maar dat maakt de vader nog niet tot een 'slechte' vader. De voorbeelden die de moeder heeft gegeven van niet nauwgezette nakoming van afspraken omtrent het ophalen van [het kind] door de vader zijn, zo bleek ter zitting, terug te voeren op een gebrek aan informatie van de moeder aan de vader. De moeder dient onder ogen te zien dat zij, als de ouder met de hoofdzorg voor [het kind], verplicht is aan de vader van [het kind] de nodige informatie te verschaffen over het starten van een behandeling van, of een onderzoek naar, het kind en het verloop ervan. Ook dient zij de vader te informeren over de plaats waar hij [het kind] voor de weekendregeling kan ophalen, wanneer er die middag geen school is.
5.7 Het hof heeft, kort en goed, ook op basis van gebeurtenissen na de uitspraak van de voorzieningenrechter geen reden om [het kind] de omgang met haar vader te onthouden. Voor een voorlopige ondertoezichtstelling is geen enkele aanleiding gebleken. Indien juist is dat een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming tegen de moeder heeft gezegd dat zij een raadsonderzoek moet vragen, zoals in de pleitnotitie van mr. Erven staat, dan staat het de moeder geheel vrij zulks zelf op vrijwillige basis te doen, zij het dat haar informatieplicht aan de vader meebrengt dat zij hem daarover tevoren behoort in te lichten.
5.8 De grieven worden verworpen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Voor een kostenveroordeling ten laste van de moeder ziet het hof onvoldoende reden nu niet is gebleken dat de moeder er een gewoonte van maakt de zorgregeling niet na te komen en vervolgens tegen een veroordeling om daaraan wel gevolg te geven in rechte op te komen.
De proceskosten worden daarom, zoals gebruikelijk in zaken als deze, gecompenseerd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad te Lelystad van 3 december 2012;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, A.M. Koene en P. Roorda en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 mei 2013 in bijzijn van de griffier.