GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.115.695/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 379161\ CV EXPL 12-376)
arrest van de eerste kamer van 7 mei 2013
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. S. Heijerman, kantoorhoudend te Groningen,
1. [de v.o.f.],
gevestigd te Leeuwarden,
hierna: de v.o.f.,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te Leeuwarden,
hierna: [geïntimeerde sub 2],
3. [geïntimeerde sub 3],
wonende te Leeuwarden,
hierna: [geïntimeerde sub 3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk in enkelvoud aan te duiden als [de kapsalon],
niet verschenen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, van 14 augustus 2012, tussen [appellante] als eiseres en [de kapsalon] als gedaagde gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 oktober 2012, hersteld op 13 november 2012,
- de memorie van grieven met producties d.d. 22 januari 2013.
2.2 Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. Ten aanzien van de feiten
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken:
3.1 [appellante], geboren op [geboortedatum], is op 1 december 2009 in dienst getreden van [de kapsalon], op basis van een arbeidsovereenkomst beroepsbegeleide leerweg / praktijkovereenkomst met ROC de Friese Poort, zulks voor bepaalde tijd (namelijk zes maanden), in de functie van Assistent met een arbeidsomvang van 27 uur per week. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Kappersbedrijf van toepassing verklaard.
3.2 Na ommekomst van deze termijn is tussen partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, voor de duur van twaalf maanden, wederom voor de functie van Assistent. Ten tijde van het aangaan van die aansluitende overeenkomst was de schoolopleiding van [appellante], in verband met herexamens, nog niet afgerond. Zij werd feitelijk uitbetaald naar de CAO-functie van Salonassistent en ontving laatstelijk een brutosalaris van € 703,09 per maand plus € 65,- per maand aan reiskosten.
3.3 Op 28 september 2010 heeft [appellante] het diploma "alround kapper" behaald. Dit diploma heeft zij niet in kopie aan [de kapsalon] aangeboden ter verificatie.
3.4 [appellante] is van 11 februari 2011 tot 13 april 2011 arbeidsongeschikt geweest.
De arbeidsovereenkomst is op 31 mei 2011 geëindigd wegens het verstrijken van de tijd waarvoor zij was aangegaan.
4. De toepasselijke CAO
Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor het Kappersbedrijf (hierna: de CAO) van toepassing.
4.1 Van de CAO maakt het Functiehandboek voor het Kappersbedrijf (hierna: het Functiehandboek) deel uit. In de CAO wordt in artikel 9b "Invoering Functiehandboek voor het Kappersbedrijf" het volgende bepaald:
"Functieomzetting
De werknemer wordt door zijn werkgever in de volgende referentiefunctie ingedeeld:
• leerling kapper in eerste jaar van opleiding wordt ingedeeld in de referentiefunctie
junior stylist A;
• leerling kapper in tweede jaar van opleiding wordt ingedeeld in de referentiefunctie
junior stylist B;
• aankomend kapper wordt ingedeeld in de referentiefunctie haarstylist;
• tweede kapper wordt ingedeeld in de referentiefunctie haarstylist 1;
• eerste kapper wordt ingedeeld in de referentiefunctie haarstylist 2; "
4.2 In het Functiehandboek zijn in hoofdstuk 4 "Toelichting referentiefuncties" de na te noemen referentiefuncties als volgt toegelicht:
"Junior stylist
De referentiefunctie juniorstylist is een ondersteunende functie en staat uitsluitend open voor de leerling-werknemer die de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) volgt. (…) Na twee jaar opleiding vindt indeling plaats in een referentiefunctie niet zijnde junior stylist. (…)
Salonassistent
Ook de referentiefunctie salonassistent is een ondersteunende functie. Dit houdt in dat salonassistenten bijvoorbeeld niet knippen en/of snijden. (…)
Haarstylist
De referentiefunctie haarstylist vormt de basisfunctie binnen de kappersbranche. Naast deze functie zijn er een aantal vaktechnische handelingen te noemen die de nodige kennis en ervaring vereisen.
In totaal zijn drie van dergelijke handelingen benoemd, namelijk:
1) zelfstandig kleuren;
2) modelvorming;
3) behandeling van lang haar.
Als een haarstylist één van deze taken verricht volgens de functieomschrijving, dan spreken we van een haarstylist 1. Verricht de werknemer twee taken, dan spreken we van een haarstylist 2. Als de werknemer alle drie de taken verricht, dan spreken we van een haarstylist 3. Voor elke haarstylist bestaat een aparte loongroep, zodat een reeks ontstaat van loongroep 4 tot en met loongroep 7. Let op! Het maakt niet uit welke extra taak een haarstylist verricht. Wat geldt is het aantal taken (1, 2 of 3) dat zo veel mogelijk dagelijks uitgeoefend wordt."
4.3 In hoofdstuk 5 van het Functiehandboek is de referentiefunctie van Haarstylist als volgt nader omschreven:
"Haarstylist:
Complexiteit (moeilijkheidsgraad)
Een uitvoerende kappersfunctie: het dagelijks werk van de werknemer bestaat in de eerste plaats uit het knippen en/of snijden van het haar. Tevens betreft het werk het zo veel mogelijk dagelijks uitvoeren van permanenten en/of ontkrullen en föhnen.
De werknemer heeft een belangrijke rol bij de advisering aan klanten. Daarbij gaat het om het geven van adviezen over haarverzorging, het verkopen van behandelingen en haarproducten. (…)
Regelcapaciteit (Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid)
(…) Vrijheid heeft de werknemer als het gaat om de technieken die gebruikt worden en de keuze van de modellen. Dit moet natuurlijk wel in overleg met de klant gebeuren. (…)
Het werk van de werknemer wordt door de leidinggevende gecontroleerd en besproken aan de hand van de werkresultaten. De leidinggevende is bijna altijd aanwezig. Problemen die kunnen voorkomen zijn meestal vaktechnisch en moeten door ervaring kunnen worden opgelost. De werknemer kan altijd terugvallen op de leidinggevende. (…) "
4.4 Verder bevat de CAO een diplomatoeslagregeling. Deze luidt als volgt:
"5.4 Diplomatoeslag
a. Voor wie? De werknemer in de leeftijd tot en met 22 jaar die voldoet aan de
onderstaande voorwaarden heeft recht op een toeslag in verband met een door
hem behaald vakdiploma. Dit geldt uitsluitend voor vakdiploma’s, genoemd in
bijlage 2 en diploma’s die daar volgens het Branche Platform Kappers
gelijkwaardig aan zijn.
b. Hoeveel? De diplomatoeslag bedraagt € 14,- bruto per maand.
c. Voorwaarden: De werknemer ontvangt deze toeslag als hij:
- voldoet aan de functievereisten van de referentiefunctie haarstylist en een
vakdiploma heeft, genoemd in bijlage 2 onder a of
- voldoet aan de functievereisten van de referentiefunctie topstylist en een
vakdiploma heeft, genoemd in bijlage 2 onder b.
Verder moet hij de werkgever in staat stellen tot diplomaverificatie.
d. Geen toeslag: De werknemer in de referentiefunctie haarstylist 1, 2, of 3 heeft
geen recht op een diplomatoeslag.
e. Eén diplomatoeslag: De werknemer kan maximaal één diplomatoeslag tegelijk
ontvangen.
f. Ingangsdatum toeslag: zie art. 7.4."
5. De vordering en het oordeel van de kantonrechter
Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft [appellante] een vordering tot betaling van achterstallig loon c.a. ingesteld bij de kantonrechter. Deze heeft de vordering deels toegewezen. Van het afgewezen gedeelte heeft zij hoger beroep ingesteld.
6. Beoordeling van de grieven
6.1 [appellante] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter vier grieven opgeworpen.
6.2 Het belangrijkste nog resterende geschil tussen partijen wordt in grief 3 aangesneden. Dit betreft de hoogte van het loon dat [de kapsalon] op basis van de CAO verschuldigd is.
Het hof stelt vast dat beide partijen op dit punt de CAO anders uitleggen en dat partijen geen duidelijk onderscheid hebben gemaakt tussen de CAO-inschaling en de aanspraken op een diplomatoeslag.
6.3 Het hof overweegt dat de inschaling, blijkens de in de CAO en bijbehorend functiehandboek gegeven toelichting, los staat van het hebben van het juiste diploma, maar afhankelijk is van de te verrichten werkzaamheden. Daarnaast kent de CAO een aantal diplomatoeslagen, waarbij hier aan de orde is de diplomatoeslag voor werknemers jonger dan 22 jaar die in een lagere schaal zitten dan die van de referentiefunctie hairstylist I.
6.4 In eerste aanleg hebben beide partijen de inschaling en de diplomatietoeslag dooreen gehusseld. De kantonrechter heeft de vordering aldus begrepen dat deze zag op de diplomatoeslag en deze afgewezen omdat [appellante] nooit haar diploma ter verificatie (door middel van het aanbieden van een kopie daarvan aan [de kapsalon]) heeft aangeboden. Dit laatste wordt in appel niet meer bestreden.
6.5 In appel grijpt [appellante] terug op de inschaling, stellende dat zij met ingang van oktober 2010 als hairstylist had dienen te worden ingeschaald. [appellante] stelt dat zij ook zelfstandig knipwerkzaamheden heeft verricht. Zij heeft haar stelling niet verder feitelijk aangekleed. [de kapsalon] heeft in eerste aanleg uitvoerig betoogd dat [appellante] ook in haar tweede jaar nog niet zelfstandig alle kapperswerkzaamheden kon verrichten en dat zij voortdurend begeleiding nodig had.
6.6 Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende heeft gesteld om een hogere inschaling te rechtvaardigen. Het hof wijst erop dat het functiehuis van de CAO begint met de functie juniorstylist voor diegene die de BBL-leergang volgt, en zulks voor de duur van twee jaar. [appellante] viel onder deze doelgroep en heeft op 1 oktober 2009 een zodanig contract aangeboden gekregen. Conform de CAO mocht zij twee jaar in deze functie werkzaam zijn. In haar tweede jaar is zij feitelijk als salonassistent - waarvoor een hogere schaal geldt dan voor juniorstylist - ingeschaald geweest. Gelet op het gemotiveerde verweer van [de kapsalon] heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij nadat zij haar diploma in de herkansing had behaald, feitelijk voldeed aan alle functie-eisen voor de functie hairstylist zoals die hiervoor onder 4.3 zijn omschreven. Daaraan kan niet afdoen dat [de kapsalon] aan de inschaling als hairstylist ten onrechte ook de voorwaarde verbond dat de kapster ook zelfstandig moest kunnen kleuren, die immers één van de nog meer gespecialiseerde technieken is die bij beheersing tot indeling in een nog hogere schaal zou leiden.
Grief 3 treft dan ook geen doel.
6.7 Grief 2 heeft betrekking op de reiskostenvergoeding. [appellante] heeft in appel, anders dan in eerste aanleg, afdoende gemotiveerd gesteld dat zij over geen van de maanden februari tot en met april 2011 een reiskostenvergoeding heeft ontvangen, terwijl zij per saldo in die periode twee maanden arbeidsongeschikt is geweest. Derhalve heeft zij nog recht op 1 maand reiskostenvergoeding ad € 65,-.
Grief 2 slaagt.
6.8 Grief 4 heeft betrekking op de afwikkeling van de niet opgenomen vakantiedagen. [appellante] stelt dat bij het einde van het dienstverband nog 117 vakantieuren opstonden die dienden te worden uitbetaald. Zij stelt dat, aangezien [de kapsalon] geen deugdelijke vakantiekaart heeft overgelegd, op grond van HR 12 september 2003, LJN: AF8560 van de berekening van appellante dient te worden uitgegaan.
6.9 Het hof overweegt dat de conclusies die [appellante] uit genoemd arrest trekt, niet juist zijn. De bewijslast terzake van niet opgenomen vakantieuren berust bij [appellante], doch [de kapsalon] dient als werkgever een overzicht van de vakantieboekhouding in het geding te brengen. In geval de werkgever dat laatste niet kan, zo volgt uit genoemd arrest, betekent dat nu juist niet dat automatisch van de juistheid van de opgaaf van de werknemer moet worden uitgegaan.
6.10 In dit geval heeft [de kapsalon] wel een overzicht van de urenadministratie bijgevoegd. Volgens [appellante] kan deze urenadministratie niet als vakantiekaart in de zin van de CAO worden aangemerkt. Dit standpunt verwerpt het hof, omdat de CAO niet dwingend voorschrijft hoe een vakantiekaart eruit dient te zien. Nu [de kapsalon] haar verweer heeft gevoerd aan de hand van een kopie van de urenadministratie, rust op [appellante] het bewijs dat deze urenadministratie niet juist zou zijn.
6.11 Indien het urenoverzicht van [appellante] vergeleken wordt met de urenadministratie van [de kapsalon], dan volgt daaruit dat op het punt van de feitelijk opgenomen vrije dagen tussen beide geen wezenlijk verschil bestaat. [de kapsalon] brengt nog twee ziektedagen-eigen-risico in mindering (in totaal 14,5 uur) waarover [appellante] geen opmerkingen heeft gemaakt. Het grootste verschil zit in de feitelijke werktijd per week, die volgens [de kapsalon] 26 uur bedroeg in plaats van 27 uur die zijn uitbetaald. [de kapsalon] verrekent deze uren, vanaf de eerste arbeidsovereenkomst, met het saldo verlofuren, en komt dan op een tekort van 88,75 uur. [appellante] ontkent niet gemotiveerd dat zij feitelijk één uur minder per heeft gewerkt dan de omvang van haar dienstbetrekking rechtvaardigt, maar is van mening dat dit voor rekening van [de kapsalon] dient te komen.
6.12 Wat de achtergrond is van dit ene uur dat [appellante] minder per week heeft gewerkt, is in de procedure niet goed uit de verf gekomen. In het verslag van 4 januari 2011 (productie 15 bij de conclusie van antwoord) staat alleen vermeld dat het een gevolg is van de inroostering en dat er een vergissing is gemaakt sedert op dat moment al meer dan een jaar. Het hof is van oordeel dat op grond van goed werkgeverschap [de kapsalon] niet eerst bij de eindafrekening deze niet ingeroosterde uren als snipperuren mag aanmerken. [appellante] heeft gemotiveerd betwist dat zij met het verslag van 4 januari 2011 heeft ingestemd, zodat het hof in deze appelzaak niet van de juistheid van de in dat verslag vermelde afspraken kan uitgaan. Het hof is van oordeel dat [de kapsalon] het ene uur dat [appellante] per week minder werkte dan zij werd uitbetaald niet mocht verrekenen met het saldo aan niet opgenomen vankantie-uren. Het hof is derhalve van mening dat de 78 niet ingeroosterde uren niet door [de kapsalon] op de laatste loonbetaling hadden mogen worden ingehouden. Indien het negatieve saldo met dit aantal uren verminderd wordt, resteren er nog 10,75 uren ten laste van [appellante]. [appellante] heeft niet aangegeven waarom een resulterend negatief saldo niet in de eindafrekening zou mogen worden meegenomen, zodat het hof met dat negatieve saldo wel rekening zal houden. Per saldo betekent dit dat [appellante] nog aanspraak heeft op uitbetaling van78 uur. Bij een bruto-uurloon van € 6,01 - dat niet is bestreden en ook voorkomt op de laatste loonstrook (productie 1 bij de conclusie van antwoord) komt dit neer op € 468,78 bruto. Het hof ziet aanleiding om de hierover toe te kennen wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
6.13 Grief 4 treft dan ook ten dele doel.
6.14 Grief 1, ten slotte, heeft betrekking op de uitbetaling over de maand mei 2011. Volgens [appellante] had zij recht op loon plus vakantiebijslag plus reiskosten, en heeft de kantonrechter dat miskend.
Het hof overweegt dat [appellante] in haar berekeningen ten onrechte uitgaat van het loon en de vakantiebijslag behorende bij de inschaling in de functie van hairstylist. Voorts houdt [appellante] er geen rekening mee dat [de kapsalon] terecht 10,75 uur aan te weinig gewerkte uren in mindering mocht brengen. Het hof is niet gebleken dat, nadat de uit dit arrest voortvloeiende correcties op de berekening van [appellante] zijn aangebracht, zij over de maand mei 2011 nog te weinig loon c.a. heeft ontvangen.
Grief 1 faalt dan ook.
7.1 Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoende [de kapsalon] veroordelen om aan [appellante] te betalen de somma van € 487,44 (veroordeling door kantonrechter) plus € 65 (netto reiskosten) tezamen derhalve neerkomende op € 552,44 (netto). Daarnaast dient [de kapsalon] aan [appellante] te betalen het netto equivalent van het in rechtsoverweging 6.12 genoemde bedrag van € 468,78 bruto plus 10 % wettelijke verhoging, derhalve totaal € 515,66 bruto.
8. Het hof zal de kosten compenseren, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 14 augustus 2012 en opnieuw rechtdoende, veroordeelt [de kapsalon] om tegen deugdelijk bewijs van betaling aan [appellante] te betalen de somma van € 552,44 netto, alsmede het netto-equivalent van € 515,66 bruto;
compenseert de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in appel, in dier voege dat elke partij de eigen kosten dient te dragen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.E.L. Fikkers en A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 mei 2013.