4.1 Het is aan belanghebbende als aanvrager van de verklaring feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting, zoals in dit geval, aannemelijk te maken waaruit volgt dat hij recht heeft op de verklaring als door hem verzocht.
4.2 Voorts stelt het Hof voorop dat de werking van de rangorderegel van artikel 2.14, eerste lid Wet IB met zich brengt dat indien een bepaald door belanghebbende behaald – als onderdeel van de winst aan te merken – voordeel tegelijk ook als loonbestanddeel zou kunnen worden beschouwd, dit voordeel uitsluitend als winst in de heffing voor de inkomstenbelasting wordt betrokken en niet ook als loonbestanddeel (absorptie). Naar het oordeel van het Hof betekent zulks, dat – nu immers de VAR-verklaring wetsystematisch is opgenomen in afdeling 3.15 van de Wet IB – in zodanig geval een VAR-WUO verklaring dient te worden afgegeven. Het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2001, nr. 36.395, LJN AD5786, BNB 2002/31 doet aan het voorgaande niet af, nu in de aldaar berechte casus de heffing van de loonbelasting aan de orde was, en het derhalve niet een verzoek om de afgifte van een VAR-verklaring betrof.
4.3 Voor de beoordeling van het onderhavige geschil is vooreerst van belang vast te stellen welke werkzaamheden van belanghebbende al dan niet een samenhang vertonen. Belanghebbende heeft aangedragen dat zijn training en coaching activiteiten in 2011 bestaan uit het trainen en coachen van het herenteam (H1) van B, het als assistent-bondscoach trainen van het nationale damesteams van Argentinië en Zuid-Afrika alsmede het geven van individuele trainingen aan al dan niet aan B verbonden spelers. Voorts ontwikkelt belanghebbende specifieke, door de doelgroep van b-ers en b-trainers via internet te raadplegen, trainingschema’s voor standaard spelsituatie’s en tactische oefeningen. Deze schema’s en oefeningen zijn door belanghebbende ontwikkeld en op basis van de door hem in zijn functie als trainer/coach daarmee opgedane ervaring bijgesteld. Deze, door belanghebbende in zijn VAR-aanvraag als marketing, advies, training en coaching aangeduide activiteiten worden naar het oordeel van het Hof gekenmerkt door een zodanige samenhang dat zij, voor de beoordeling van de vraag of de door belanghebbende uit deze werkzaamheden gegenereerde inkomsten als winst uit onderneming (zelfstandig uitgeoefend beroep) zijn aan te merken, als één geheel in aanmerking dienen te worden genomen.
Winst uit onderneming
4.4 Belanghebbende geniet winst uit onderneming indien hij zijn activiteiten zelfstandig uitoefent. Daarvan is sprake indien hij de werkzaamheden zelfstandig verricht ten opzichte van zijn opdrachtgever(s), hij niet slechts incidenteel opdrachten aanvaardt maar streeft naar continuïteit door het verkrijgen van verschillende opdrachten, en daarbij ondernemersrisico loopt. Voor het antwoord op de vraag of zodanig risico zich voordoet, is van belang of belanghebbende voor de verwerving van opbrengsten afhankelijk is van het zelfstandig aantrekken en behouden van klanten en of in het kader van de beroepsuitoefening risico's van enige betekenis worden gelopen ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen of ter zake van debiteuren (vgl. HR 16 september 1992, nr. 27.830, BNB 1992/370 en HR 21 april 1993, nr. 28.257, BNB 1993/187).
4.5 Belanghebbende betoogt dat zijn werkzaamheden een onderneming vormen. Daartoe voert hij aan dat hij in 2011 meerdere verschillende opdrachtgevers had, voltijds met deze werkzaamheden bezig was, heeft geïnvesteerd in een laptop en software voor het ontwikkelen van trainingen, ondernemersrisico liep doordat hij bij onvoldoende resultaat zijn opdrachten zou kwijt raken, alsmede debiteurenrisico voor de door hem gefactureerde trainingen en adviezen, een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten en zelfstandig voor vervolgopdrachten moest zorgen.
4.6 De Inspecteur betwist, dat belanghebbende zijn werkzaamheden voor B zelfstandig (als ondernemer) verricht. Ter motivering van zijn standpunt dat de arbeidsrelatie van belanghebbende met B dient te worden aangemerkt als een (fictieve) dienstbetrekking op de grond dat – naast de verplichting persoonlijke arbeid te verrichten en een verplichting een vergoeding te betalen – sprake is van een gezagsverhouding van B, heeft de Inspecteur gewezen op notulen van bestuursvergaderingen van B uit de jaren 2009 en 2010. Deze vergaderingen dateren uit de periode dat belanghebbende nog niet werkzaam was als coach. Daarnaast behoren tot de stukken van het geding (gedeelten van) notulen van vergaderingen van het bestuur van B van 22 september 2010, 28 februari 2011, 19 maart 2011 en 11 april 2011.
4.7 Belanghebbende brengt hier tegen in, dat hij in 2010 door B is benaderd mede omdat hij uit hoofde van coachingactiviteiten over een netwerk onder internationale (top)b-spelers beschikte dat B ontbeerde. Hij gaat bij de invulling van zijn werkzaamheden zelfstandig te werk en bepaalt zelf welke spelers hij – buiten de normale trainingen om – extra trainingen geeft en wat de inhoud van de trainingen is. Hij bepaalt de wekelijkse opstelling van het H1 team. Zijn zelfstandigheid blijkt volgens belanghebbende voorts uit het feit dat hij zich in 2012 twee weken heeft laten vervangen, omdat hij de Argentijnse nationale dames-b-ploeg tijdens een trainingstage in Australië moest begeleiden. De overeenkomst noch de werkafspraken met het bestuur staan volgens belanghebbende aan zijn zelfstandigheid in de weg.
4.8 De in artikel 5 van de overeenkomst vermelde werkzaamheden alsmede de in artikel 10 van de overeenkomst opgenomen “werkafspraken” passen naar het oordeel van het Hof binnen het algemene kader van een overeenkomst van opdracht. Het Hof acht aannemelijk dat zo door B al aanwijzingen aan belanghebbende zijn gegeven, deze het kader van de overeenkomst van opdracht niet te buiten zijn gegaan. De in artikel 2.1 van de overeenkomst opgenomen mogelijkheid voor B tot het geven van aanwijzingen zien – gelezen in het licht van de artikelen 2.2 en 2.3, en met name de in het laatst vermelde artikel opgenomen verwijzing naar artikel 7.2 – naar het oordeel van het Hof vooral op het voor B beheersbaar houden van de door belanghebbende in het kader van de overeenkomst mogelijk te maken kosten. Het Hof ziet daarvoor bevestiging in een vastlegging in de notulen van de bestuursvergadering van B van 22 september 2010, in de geanonimiseerde versie waarvan – onder meer – is vermeld:
“Het wordt door het bestuur noodzakelijk geacht dat R wekelijks overleg heeft met N. Een en andermaal wordt uitgesproken dat N nu in het bijzonder financieel, kort aan het leidsel moet worden gehouden.”
4.9 Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat met “N’ belanghebbende is bedoeld.
4.10 Dat de overeenkomst tussen belanghebbende en B een duidelijk resultaatgericht karakter heeft blijkt uit de notulen van de bestuursvergadering van B van 19 maart 2011. Aldaar wordt in de vergadering ten aanzien van belanghebbende als mogelijke coach/trainer voor het (naderende) seizoen 2011-2012 opgemerkt:
“Afgesproken wordt dat max. € (Hof: bedrag weggelakt) wordt geboden, maar alleen als H1 behouden blijft voor de hoofdklasse, anders zal er afscheid genomen moeten worden.”