4.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en letter b, in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) wordt de vergoeding van kosten van een deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Bts 2003). In artikel 15 van het Bts 2003 is bepaald dat deze bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting die daarvoor is verschuldigd.
4.2 Na overleg tussen vertegenwoordigers van belastingkamers van de gerechtshoven en van de rechtbanken is in de Richtlijn een nadere invulling van de bepalingen in het Bpb en de Bts vastgesteld.
4.3 Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de kostenvergoeding van de makelaar/taxateur op vier uren dient te worden gesteld, omdat een inpandige woningtaxatie heeft plaatsgevonden.
4.4 De heffingsambtenaar stelt dat in afwijking van de Richtlijn de kostenvergoeding voor de taxatie vastgesteld dient te worden op twee uren, namelijk de uren die de makelaar/taxateur heeft besteed aan het opstellen van het taxatierapport dat in bezwaar door belanghebbenden is overgelegd. Naar zijn mening waren de inpandige opname en de waardebepaling van de onroerende zaak al eerder verricht in het kader van de verkoop van de onroerende zaak.
4.5 Gezien de grondslag van het Bpb in artikel 8:75, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht, gaat het bij de toekenning van een vergoeding voor kosten van een deskundige allereerst erom of sprake is van kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.6 Op belanghebbenden rust de bewijslast dat sprake is van kosten die zij redelijkerwijs hebben moeten maken. Tegenover de gemotiveerde weerspreking door de heffingsambtenaar hebben belanghebbenden naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt, dat de makelaar/taxateur in redelijkheid meer dan twee uren heeft besteed aan de taxatie van de onroerende zaak in verband met het maken van bezwaar tegen de WOZ-beschikking.
4.7 Hierbij overweegt het Hof dat de in de agenda, in het taxatierapport en op “C” genoemde data het standpunt van belanghebbenden niet ondersteunen dat zij de makelaar/taxateur eerst opdracht hebben gegeven de onroerende zaak voor de Wet WOZ te taxeren en vervolgens opdracht hebben gegeven voor de verkoop van de onroerende zaak. Mede gelet op de omschrijving in de agenda op 2 augustus 2010 lijkt eerder sprake van een gelijktijdig gegeven opdracht, waarbij het Hof aannemelijk acht dat de opdracht tot verkoop van de onroerende zaak bij belanghebbenden voorop zal hebben gestaan gelet op het financiële belang daarvan. Naar het oordeel van het Hof hebben belanghebbenden in redelijkheid niet meer kosten voor de taxatie hoeven maken dan de kosten van het opstellen van het taxatierapport. De daaraan bestede tijd is door de heffingsambtenaar gesteld op twee uren. Het Hof acht deze stelling van de heffingsambtenaar aannemelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat het voor vergoeding in aanmerking komende uurtarief € 50 exclusief 19% omzetbelasting bedraagt.
4.8 De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep voorts nog aangevoerd dat de makelaar/taxateur niet objectief en onafhankelijk is. Het Hof merkt deze stelling aan als onderbouwing van zijn standpunt, dat aan de verklaring van de makelaar/taxateur onvoldoende bewijskracht toekomt. Van een afzonderlijke grief is geen sprake, aangezien de heffingsambtenaar niet concludeert dat de vergoeding van de taxatiekosten geheel geweigerd moet worden.
4.9 Partijen zijn onder verwijzing naar de Richtlijn van mening dat de Rechtbank ten onrechte de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) heeft toegepast. Nu in beroep en hoger beroep uitsluitend de proceskosten in geschil zijn en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, merkt het Hof het gewicht van de zaak aan als “licht” en zal daarom een wegingsfactor 0,5 toepassen voor de behandeling bij zowel de Rechtbank als het Hof. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank daarom vernietigen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten