ECLI:NL:GHARL:2013:CA1132

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-004960-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende onderbouwing ongewenstverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht. De verdachte was ten laste gelegd dat hij als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken omdat de beschikking van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) waarin de ongewenstverklaring was vastgelegd, niet voldoende was gemotiveerd. De beschikking, gedateerd 1 december 2006, bevatte geen duidelijke gronden voor de ongewenstverklaring volgens artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor kon deze beslissing niet dienen als basis voor een strafrechtelijke veroordeling.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De advocaat-generaal had gerekwireerd tot een bewezenverklaring, maar de raadsvrouw van de verdachte betoogde dat de ongewenstverklaring was opgeheven door een inreisverbod van twee jaar. Het hof heeft de argumenten van de raadsvrouw gevolgd en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De beslissing van het hof is genomen na onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2013, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging door de raadsvrouw.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van een deugdelijke motivering van besluiten van de IND, vooral wanneer deze besluiten als basis dienen voor strafrechtelijke vervolging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij op de tenlastegelegde datum in Nederland verbleef als ongewenst vreemdeling, en heeft hem derhalve vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004960-11
Uitspraak d.d.: 8 mei 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 30 november 2011 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren in een onbekend(e) stad of dorp in [geboorteland] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw,
mr G. Ocak, advocate te Utrecht, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 november 2011 te De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de ongewenstverklaring van de verdachte is opgeheven omdat de verdachte in plaats daarvan een inreisverbod van twee jaar heeft gekregen. De verdachte zou op die grond moeten worden vrijgesproken.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
In het dossier is een beschikking aanwezig, gedateerd 1 december 2006 en afkomstig van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), waarin de verdachte ongewenst wordt verklaard.
Uit die beschikking blijkt echter niet van enige grond voor ongewenstverklaring ex artikel 67 Vreemdelingenwet 2000.
De beslissing is derhalve niet dan wel ontoereikend gemotiveerd en daarmee niet in overeenstemming met het recht.
Het hof is op grond van voorgaande van oordeel dat de beslissing waarbij de verdachte ongewenst is verklaard niet kan dienen als basis voor een strafrechtelijke veroordeling en dat derhalve niet is bewezen dat de verdachte ten tijde van de in de tenlastelegging genoemde datum in Nederland verbleef terwijl hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof spreekt de verdachte om die reden vrij en komt, gelet op deze beslissing, niet toe aan de bespreking van het standpunt van de raadsvrouw.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr M.J. Stolwerk en mr M.B.T.G. Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 8 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr M.B.T.G. Steeghs is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.