ECLI:NL:GHARL:2013:CA1907

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
K 13/0405
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen beslissing OM regio Arnhem-Zutphen inzake racistische gedragingen en discriminatoire uitlatingen

In deze zaak gaat het om een beklag van klager tegen de beslissing van de officier van justitie van het OM regio Arnhem-Zutphen om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagden naar aanleiding van racistische gedragingen en discriminatoire uitlatingen. Klager, die ten tijde van de feiten een opleiding volgde aan de Koninklijke Militaire Academie, diende op 4 december 2012 een klaagschrift in. De militaire kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 30 mei 2013 de ontvankelijkheid van klager beoordeeld. Klager stelde dat zijn rechten waren geschonden op basis van verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 14 (discriminatie) en artikel 137c (belediging).

Het hof heeft vastgesteld dat klager niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden beschouwd voor de schending van artikel 147 Sr (smalende godslastering) en de artikelen 137c en 429quater Sr, maar dat hij voor het overige wel ontvankelijk is in zijn beklag. De militaire kamer heeft het beklag vervolgens kennelijk ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de beklaagden niet als beledigend of discriminerend kunnen worden aangemerkt. De opmerkingen van beklaagde 2 over klagers behandeling van vrouwen werden niet als beledigend beschouwd, en de opmerking van beklaagde 1 werd niet in het openbaar gemaakt, waardoor deze niet onder artikel 137c Sr valt.

Het hof concludeert dat er geen sprake is van strafbare feiten gepleegd door de beklaagden en dat de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen juist was. Klager werd niet-ontvankelijk verklaard voor de gestelde schendingen en het beklag werd voor het overige afgewezen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier op 30 mei 2013.

Uitspraak

K 13/0405
Beschikking op het beklag als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering
inzake
[Klager],
cadet,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
klager,
bijgestaan door mr S.M. Diekstra, advocaat te Den Haag,
tegen
[Beklaagde 9],
Op 4 december 2012 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klager. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie, OM regio Arnhem-Zutphen, om tegen beklaagde en 11 anderen geen strafvervolging in te stellen.
Bij beschikking van 30 mei 2013 heeft de militaire kamer van dit hof zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beklag voor zover het beklaagde betrof.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de officier van justitie te Arnhem, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Het beklag
Klager heeft bij de Koninklijke Marechaussee aangifte gedaan van racistische gedragingen en discriminatoire uitingen door de [beklaagden 1 en 2], bedreiging door de [beklaagde 3] en van het tolereren en niet optreden tegen de racistische gedragingen en discriminatoire uitingen door de [beklaagden 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12].
[Beklaagde 1] zou gezegd hebben: “De KMA is een Arisch instituut en ik ben daar erg trots op.”
[Beklaagde 2] zou klager ervan hebben beschuldigd dat hij (klager) vrouwen anders behandelde vanwege zijn religieuze achtergrond en zou hebben gezegd: “De profeet Mohammed neukt een geit en vervolgens gaat Fatima hem lekker pijpen, of niet [klager].”
[Beklaagde 3] zou hebben gezegd: “Als jij niet oppast, dan laat ik jou in infanterietermen zien hoe een vreemde aap neukt.”
De officier van justitie, OM regio Arnhem-Zutphen, heeft besloten geen nader onderzoek te laten verrichten door de Koninklijke Marechaussee, omdat niet gebleken is dat de [beklaagden 1,2 en 3] strafbare feiten hebben gepleegd. Op de andere beklaagden rustte daarom geen aangifteplicht.
In het klaagschrift wordt aangegeven dat de beoordeling van de racistische gedragingen en discriminatoire uitlatingen op basis van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) onjuist is, alsmede dat óók getoetst had moeten worden aan de artikelen 147, 266 en 429quater Sr.
Tegen de beslissing terzake de vermeende bedreiging door de [beklaagde 3] en de motivering daarvan zijn door beklaagde geen grieven gericht.
Ontvankelijkheid
Klager heeft aangegeven, dat hij niet religieus is. Ten aanzien van de door hem gestelde schending van artikel 147 Sr (smalende godslastering) en de artikelen 137c Sr c.q. 429quater Sr (belediging c.q. discriminatie wegens godsdienst) kan hij daarom niet als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd.
Klager kan voor het overige als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve in zoverre ontvankelijk in zijn beklag.
Inhoudelijke beoordeling van het beklag
[Beklaagde 9] is geen militair of een daarmee gelijkgesteld persoon als bedoeld in de Wet militair tuchtrecht (WMT) c.q. het Wetboek van Militair Strafrecht.
Reeds hierom kan hij het bepaalde in artikel 78 WMT niet hebben overtreden.
In de beschikking van 30 mei 2013 heeft de militaire kamer van dit hof het beklag kennelijk ongegrond bevonden. Daartoe overwoog de militaire kamer als volgt.
Klager volgde ten tijde van de feiten een opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie.
Hij heeft aan de Koninklijke Marechaussee een stuk overhandigd waaruit blijkt dat hij aangifte wenste te doen van een aantal feiten, gepleegd door medewerkers/militairen van het ministerie van defensie.
Het betreft de hiervóór geciteerde uitlatingen van [beklaagden 1, 2 en 3].
Degenen die hiervan kennis dragen zouden daarvan op grond van artikel 78 van de Wet militair tuchtrecht aangifte hebben moeten doen. Nu zij dit hebben nagelaten, zijn zij volgens klager strafbaar.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de door [beklaagde 1] gemaakte opmerking niet in het openbaar gemaakt is en reeds hierom niet valt onder het bereik van artikel 137c Sr. Het is een kennelijk racistische opmerking, maar zij kan naar het oordeel van het hof niet als beledigend ten aanzien van klager worden aangemerkt. Ook hierom kan de uitlating niet als een schending van artikel 137c Sr worden aangemerkt en evenmin als een belediging in de zin van artikel 266 Sr. Discriminatie als bedoeld in artikel 429quater Sr houdt in het anders, in het bijzonder ongunstiger, behandelen van personen op grond van hun ras. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het enkele maken van een voor klager kwetsende opmerking is daarvoor onvoldoende.
Terzijde merkt het hof op dat klager op dit punt de ketel verwijt dat hij zwart ziet. Zijn opmerkingen over Marokkanen (“talentloze knuffelmarokkanen”, “Marokkaanse etalagepoppen”) en onderofficieren (“twee hersencellen in zijn bovenkamer”) zijn minstens even kwetsend.
De opmerking van [beklaagde 2] over klagers behandeling van vrouwen houdt diens oordeel in over klagers optreden tijdens leiderschapsoefeningen. Het is niet aan het hof om in de juistheid of onjuistheid van die observatie te treden. Naar het oordeel van het hof is deze uitlating niet beledigend, noch discriminerend.
Tegen de beslissing terzake de vermeende bedreiging door de [beklaagde 3] en de motivering daarvan zijn door beklaagde geen grieven gericht.
Ook het hof ziet dit niet als een bedreiging van verdachte.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het vorenoverwogene niet gebleken dat er sprake is van strafbare feiten, gepleegd door de [beklaagden 1, 2 en 3].
De commune beklagkamer is het met dit oordeel geheel eens en maakt dit tot het hare.
Dientengevolge was er voor de [beklaagde 9] óók geen verplichting tot het doen van aangifte op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie heeft in deze een juiste beslissing genomen.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag kennelijk ongegrond is. Daarom kan een verhoor van betrokkenen achterwege blijven. Er wordt beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Verklaart klager niet ontvankelijk ten aanzien van de door hem gestelde schending van artikel 147 Sr (smalende godslastering) en de artikelen 137c Sr c.q. 429quater Sr (belediging c.q. discriminatie wegens godsdienst)
Wijst het beklag voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr G. Mintjes, voorzitter, mr R. van den Heuvel
en mr B.F.A. van der Krabben, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier, op 30 mei 2013 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.