ECLI:NL:GHARL:2013:CA2194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
634-13 en 635-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • A. Anjewierden
  • M. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek tot schadevergoeding na kennisgeving sepot in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoek tot schadevergoeding na een kennisgeving van sepot. De verzoeker, geboren in 1984, had schadevergoeding gevraagd van de Staat voor de schade die hij had geleden door ondergane detentie in een strafzaak. De rechtbank had de verzoeker eerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Het hof oordeelde dat het redelijk is om uit te gaan van de datum waarop de gewezen verdachte van de beslissing kennis heeft kunnen nemen. In dit geval was er een kennisgeving van sepot, maar het hof kon niet vaststellen dat deze daadwerkelijk aan de verzoeker was verzonden. Hierdoor werd aangenomen dat de kennisgeving pas in april/mei 2012 aan de verzoeker bekend was gemaakt, waardoor het verzoekschrift tijdig was ingediend.

Het hof heeft vervolgens de feiten van de zaak beoordeeld. De verzoeker was 15 dagen in hechtenis geweest op het politiebureau, deels in Duitsland en deels in Nederland, en was op 13 januari 2010 door het openbaar ministerie geïnformeerd dat hij niet verder vervolgd zou worden. De zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoeker een schadevergoeding toe te kennen voor de immateriële schade die hij had geleden door de detentie. De vergoeding werd vastgesteld op € 1.470,- voor de 14 dagen detentie, plus kosten voor de indiening en behandeling van het verzoek in eerste aanleg en hoger beroep, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 2.560,-. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof kende de vergoeding toe aan de verzoeker, met de opdracht tot betaling door de Staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
LOCATIE LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 6 juni 2013 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep tegen een beschikking ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering d.d. 22 november 2012 van de rechtbank Assen op een verzoek van:
[verzoeker],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], Sam [adres],
niet verschenen. Wel verschenen is de advocaat van verzoeker mr. B. Roodveldt,
advocaat te Amsterdam.
De beschikking waarvan beroep
De rechtbank heeft bij voormelde beschikking verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
De inhoud van het verzoek
Verzoeker vraagt vergoeding ten laste van de Staat voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane detentie in een strafzaak heeft geleden ten bedrage van (15 x € 105,-) € 1.575,-, zoals nader in het verzoekschrift aangegeven.
Voorts vraagt verzoeker een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening van het verzoekschrift.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verzoeker is blijkens akte d.d. 17 december 2012 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde beschikking in hoger beroep gekomen.
De behandeling in raadkamer
Het hof heeft in openbare raadkamer van 23 mei 2013 gehoord de advocaat-generaal alsmede de advocaat van verzoeker.
Voorts heeft het hof gezien de stukken, waaronder het verzoekschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken.
De beoordeling van het hoger beroep
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is - voor zover hier van belang - het navolgende gebleken:
- verzoeker is 15 dagen, te weten van 7 mei 2009 tot en met 21 mei 2009, ingesloten geweest op het politiebureau, deels in Meppen (Duitsland) en deels in Assen, in verband met verdenking van een strafbaar feit;
- verzoeker is bij brief d.d. 13 januari 2010 door het openbaar ministerie bericht dat hij hiervoor niet (verder) vervolgd wordt;
- de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel;
- verzoeker heeft tengevolge van voormelde detentie schade geleden.
Ter beoordeling staat primair de vraag of het verzoekschrift tijdig is ingediend.
Artikel 89, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het verzoek slechts kan worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
In dit geval is de zaak geëindigd door een kennisgeving van niet verdere vervolging d.d. 13 januari 2010.
In een geval waarin de zaak is geëindigd met een kennisgeving van niet verdere vervolging, acht het hof het in beginsel redelijk om uit te gaan van de dag waarop de gewezen verdachte van de beslissing kennis heeft genomen, dan wel van het tijdstip waarop zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de beslissing aan de voormalige verdachte bekend is.
Verzoeker heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij eerst in april/mei 2012 op de hoogte is geraakt van de kennisgeving van sepot.
Met het oog op voormeld uitgangspunt ligt het op de weg van de officier van justitie om aannemelijk te maken dat zijn beslissing eerder dan in april/mei 2012 aan verzoeker is verzonden. Weliswaar bevindt zich in het dossier (een kopie van) een aan verzoeker gerichte kennisgeving van sepot d.d. 13 januari 2010, maar niet blijkt uit een aantekening, stempel of anderszins, dat het origineel aan verzoeker is verzonden. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat de kennisgeving niet eerder dan in april/mei 2012 aan verzoeker bekend is gemaakt. Het verzoekschrift is dus tijdig ingediend.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof dient te oordelen over de verzochte vergoeding.
Het hof is van oordeel, alle omstandigheden in aanmerking genomen, dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker ter zake van immateriële schade een schadevergoeding toe te kennen. Hierbij zal worden uitgegaan van 14 dagen detentie, te weten van 7 mei 2009 tot en met 20 mei 2009. Zoals te doen gebruikelijk zal de dag van de invrijheidstelling, in dit geval dus 21 mei 2009, niet in aanmerking worden genomen. Uitgaande van het gebruikelijk hiervoor gehanteerde tarief, te weten € 105,- per dag op een politiebureau doorgebracht, zal daarom een bedrag van € 1.470,- worden toegekend.
De kosten van het verzoekschrift moeten worden vergoed overeenkomstig de ter zake gehanteerde uitgangspunten, en wel tot een bedrag van € 540,- voor de behandeling van het verzoekschrift in eerste aanleg en € 550,- voor de behandeling in hoger beroep.
Gelet op het vorenstaande zal het hof aan verzoeker de volgende vergoeding ten laste van de Staat toekennen:
- 14 dagen ondergane detentie op politiebureau ad € 105,- per dag € 1.470,-
- kosten indiening en behandeling verzoek eerste aanleg € 540,-
- kosten indiening en behandeling verzoek hoger beroep € 550,-
totaal € 2.560,-
De beschikking
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
kent aan verzoeker [verzoeker] toe een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 2.560,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mr. Van Schuijlenburg als voorzitter, mrs. Anjewierden en De Witt,
in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging ten aanzien van dit bedrag door overmaking van dat bedrag op bankrekeningnummer [nummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Cleerdin&Hamer advocaten onder vermelding van [verzoeker] kenmerk 121548/IF.
Voorzitter